woensdag 26 september 2007

1885

Menado, 10 Januari 1885

Lieve Moeder,

Ik heb het land als een stier, dat ik in den laatsten tijd mijn correspondentie niet beter bijhoudt, maar telkens is er wat, waaraan mijn bijbaantjes ook wel schuld hebben. Vandaag b.v. is het een verschrikkelijke roezige dag geweest. 1e kwam de boot twee dagen te vroeg; 2e vertrekt hiermede onze Resi­dent de Munnick, die vervangen wordt door Resi­dent vBraam Morris, dezelfde die op het portret zit. Als offic. adjudant had ik hier veel drukte mee. Vanmiddag, terwijl er voor de post een massa werk was, moest ik naar het Residentiehuis met de Schut­terij; deze werd "enhaie" opgesteld terwijl de kommandant en ik naar binnen gingen. Eindelijk ging de stoet weg, en in een der rijtuigen moest ik ook en wel met den Kontroleur, beiden in groot ornaat.
De weg leverde een schilderachtig gezicht op, met die haie van inlanders, die den Kabesaran vertoonden, een soort krijgsdans, Arabieren en Chineezen, allen in pontificaal. Ik dacht dat we aan het hoofd kunnen inrukken en naar huis gaan, maar jawel de Kommandant ging mee aan boord, en zijn adjudant moest natuurlijk volgen. Ik ben dan ook zoo even eerst van boord terug gekomen, en straks sluit de post. Bovendien heeft Boelen nog bij mij gelogeerd, die met de boot is aangekomen. U vroegt wie Boelen is. Heb ik daarover nog nooit geschreven? Dat is die zee-officier waarmee ik tegelijk bij Mevr. Noodt gelogeerd heb. Hij gaat nu naar Batavia en het doet mij be­paald groot pleizier dat hij aan Mevr. Noodt eens een & ander van mij kan vertellen. Hij kan nu van mijn keurig huis & tuin vertellen; dit strekt mij tenminste niet tot oneer.
Ik heb inliggend nog een brief voor Jettie; dien ben ik begon­nen vóór de boot met plan dien nog door velen te laten vol­gen. Helaas is daarvan niets gekomen, want drie avonden achter elkaar dat ik wilde gaan schrijven, kreeg ik visite. Deze brief is wel wat zwartgallig, maar men heeft die buien ook wel eens, en het is beter zich te vertoonen zooals men is. Wilt U s.v.p. aan Christine een brief sturen, met mijn groeten en dat ik het uitstekend maak. Zij maakt zich ongerust als zij niets hoort dus zend U s.v.p. een briefkaart; ik heb er geen in huis. De noodigste brieven zijn nu:
Gerard
Meyer
Koopmans
Wilt U die s.v.p. mijn excuses maken. Van Sophie hoorde ik in lang niets. Ik ga alle conversatie afbreken, om mijn verwaar­loosde correspondentie weer bij te werken.
Als Hanna of Jettie niets te doen hebben, konden ze wel eens een paar antimacassars voor mij haken om op een paar knaapjes te liggen. Dan ziet mijn binnengalerij er des te beter uit. Over 12 dagen weer een boot. Die drukke dienst is eerder scha­delijk dan goed voor de correspondentie.
Nu lieve Moeder, Adieu
Ik blijf Uw zoon

Dirk
**************************

Menado, 28 Januari 1885.

Lieve Moeder,

Ik kom zoo net van tafel en weet mijn na-avond, dat taaie osselapje, niet beter te besteden dan door naar huis te schrijven. Ik zit nu in mijn binnengalerij aan mijn schrijfta­fel, met mijn trouwe "Puck" een vreeselijk mormel op een luierstoel naast mij. Het eten heeft mij vrij goed gesmaakt: soep, rundvleesch, spersiebonen en aardappelen met heerlijken vruchten na, jammer dat men hier 's avonds zoo weinig trek heeft, zoodat ik er maar een beetje van genomen heb. Nu is het ook onsmakelijk om alleen aan tafel te zitten, en ben ik dan ook lekker als ik iemand mee kan troonen. U zult zeggen, je leeft nu juist niet als een kluizenaar, vooral als U weet, dat ik dezen brief onder het genot van een glaasje Mont Canon zit te fabriceeren. Maar men heeft hier zoo weinig eetlust door die voortdurende afmattende warmte, dat het ten minste goed moet zijn wat men krijgt. Mijn huishoudkundige talenten ont­wikkelen zich bij den dag; als praktisch huisvader heb ik dan ook eerst eenige van mijn 5 lampen neergedraaid en ver­toon ik mijzelf dus aan de voorbijgangers in een schemerachtig half­duister, het penseel van een Douw waardig. Vindt U niet gek dat men van buiten af altijd door het geheele huis heen kan zien zoodat men precies weet wat men doet of laat.
Ik ben over de afgeloopen maand meer tevreden dan over Novem­ber en December, de twee eerste maanden van mijn bachelors-life. Ik heb er toen eigenlijk een beetje op losgeleefd en tot mijn groote schrik gemerkt, dat ik mooi op weg was in de beer te raken. Ik heb nu deze maand met ijzeren hand bezuinigingen ingevoerd, met het aanvankelijke resultaat dat ik het even­tjes voor ¦ 100,- minder heb gedaan. Ik ben er zelf ver­baasd over; te wenschen ware het, dat iedereen die te duur leeft, ineens zoo'n bekrimping kon doen. Toch is mijn eten of drinken er niet slechter door geworden, alleen heb ik mijn huishou­ding meer bij wijze van aanbesteding ingericht. Bv. vroeger gaf ik mijn kok elken dag passergeld, dat hij mij dan moest ver­ant­woorden en bij welke gelegenheid ik mij steeds ergerde, over de onbeduidende dingen waar mijn geld aan ging. Thans moet hij mij voor ¦ 10,- per week inclusief vleesch ten eten geven, en als het niet lekker is, speel ik op mijn poot. Een kist petroleum en een picol aardappelen moeten een maand, een picol rijst twee maanden, een vaatje boter (5 kilo ca. ¦ 14,-) 6 weken duren; als mijn huisjongen daarmee niet toekomt, krijgt hij een standje. Mijn goedang (provisiekamers) staan geheel open en onder de uitsluitende verantwoording van mijn huisjongen Junus, die ook van alle kasten etc. de sleu­tels heeft.
Van tijd tot tijd houd ik dan eens een onverwachte inspectie, b.v. als hij uit is en vind den boel dan meestal in orde. Zoo laat ik zooals U ziet, eigenlijk "op stuk werken", wat mij uitstekend te pas komt, want zooals ik zei heb ik deze maand ¦ 100,- overgehouden, terwijl ik de vorige te kort kwam. Toch ben ik nog lang niet uit de beer, want om een huis te meubileeren, in te richten etc. kost een hoop geld, en er komt telkens weer wat bij. Als ik nu maar het geluk heb, dat mijn kleeren het nog wat uithouden, hoewel ik al veel heb bijge­kocht. Die akelige moffen hebben mij te pakken gehad; vooral die Wernas is een prul; alleen de zwarte jasjes zijn goed, de rest is al op.
Zoo ziet U, dat ik mij vrij goed redden kan en dit geeft mij een argument te meer in handen tegen de verderfelijke gewoonte van jongelui hier om een huishoudster in huis te nemen, hoewel dit door zeer vele fatsoenlijke lui "geoorloofd" zelfs "onmis­baar" geacht wordt. Ik ben zoo vrij hier van mening te ver­schillen, en hoewel ik niemand zal veroordeelen, die in deze de gewoonte volgt, blijft naar mijn idee het tegen het voor toch verreweg overstemmen.
Van Embden is op reis en ik ben dus weer een tijdje "waarne­mend". Eigenlijk gezegd, mag ik lijden dat hij zijn vertrek nog een tijdje uitstelt, want de tijden zien er treurig uit. Hoewel wij niet direct lijden onder de geweldige crisis op Java, ondervinden wij wel degelijk de gevolgen; gelukkig echter dat de M.H.V. behoedzaam en voorzichtig de zaken drijft, zoodat wij niet bang hoeven te zijn voor zulk een plotselinge crisis als bij de Ned. Ind. en Koloniale. Wel is het mogelijk dat wij dit jaar met weinig, misschien zelfs zeer weinig winst werken, maar er is goddank niet de minste vrees voor een plotselinge stagnatie. De toestand is zoo gezond en solide, dat wij zelf bij nog ongunstiger tijdsomstandigheden rustig onzen gang kunnen gaan. U begrijpt anders wel, dat wij hier in het tegenovergestelde geval niet op rozen zouden zitten. Maar niettegenstaande dat, laat '85 zich in Europa zoo donker aanzien, dat ik niet erg optimistisch gestemd ben; om nu juist in zulk een jaar van krisis aan het hoofd te staan, zou mij niet erg lijken. Dan kan men hoogstens beweren "ik heb het hoofd boven water gehouden", terwijl ik zoo gaarne zou willen zeggen "wat zeggen jelui van zulk een dividend?" Vandaar dat ik hoop, dat van Embden maar niet teveel haast maakt.
Wanneer zijn vertrek nu een fait accompli is, wordt het ook langzamerhand tijd, dat ik weer eens aan mijn toekomst ga denken. Ik heb wel een erg bedaard gestel, maar op sommige punten ben ik nog erg ongedurig, en wel, wanneer ik nog niet ben, waar ik wezen wil. Als vEmbden terug is, ben ik misschien 3 jaar hier op Menado, en begrijpt U dan wel, dat ik dan mijns inziens, genoegzaam op de hoogte ben, en verder blijven wel eens tijdverspilling kon zijn. Zoo heel veel trek heb ik ook niet, om weer een trede lager te gaan, wanneer ik eerst hier, zij het ook tijdelijk, hooger gestaan heb. Bovendien komt er nog een gewichtige zaak bij: ik geloof niet dat mijn korpus bepaald voor de Oost gemaakt is, en dat een te lang verblijf onder die lieflijke (!) tropische zon geraden zou zijn. Er mankeert mij wel niets, maar ik geloof toch, het hier niet te lang te kunnen uithouden. Dus wij moeten maar zien tot over­eenstemming te geraken over mijn repatrieerplannen. Het tijd­stip moet natuurlijk geheel aan de omstandigheden worden overgelaten, en kan er over 1 à 1½ jaar echter ernstig sprake van zijn.
Wanneer ik nu uit de brieven van Gerard zie, hoe het werk hem overstelpt, en hoe hij naar goede hulp verlangt, dan geloof ik niet, dat de oplossing ver te zoeken is. Het hoofdbezwaar tegen een samenwerken ten tijde van mijn vertrek: n.l. het groote onderscheid in leeftijd en ervaring en capaciteiten is dan wel grootendeels vervallen, want ik kan nu wijzen op een handelsopvoeding door een verblijf in Indië voltooid, hetgeen weinigen mij na kunnen doen. Voor harmonie behoeft geen vrees te bestaan; de groote kwestie zijn de duiten. Is er genoeg te verdienen voor twee huisgezinnen? Want U begrijpt wel dat, al ben ik op Menado zoo anti-matrimonisch als maar mogelijk is, ik dat toch niet altijd zal blijven. Dit is niet opeens op te lossen, maar de kansen staan goed, want het veld ter bewer­king is er, en wanneer mijn krachten meewerken, kan de oogst zoo­veel grooter zijn. Er moet niet vergeten worden, dat de erva­ring en kennis, die ik langzamerhand opdoe, veeleer pro­duktief worden onder de vlag van een oude bekende firma, dan wanneer men daarmee "in's blaue hinein" moet ageren. Boven­dien lees ik uit elken brief, dat er bepaald behoefte bestaat aan werkkrachten die zelfstandig zijn, die initiatief nemen. De groote zorg voor Gerard is, dat bij ziekte of dood zijn zaak op straat ligt, en een geheele familie misschien zelfs met ondergang bedreigd wordt.
Dit alles kan vermeden worden. Daarom geef ik dit idee aan. We hebben 1 à 2 jaar om tot overeenstemming te komen. We hoeven dus geen haast te maken. Alleen schrijf ik U nu er reeds over, omdat ik, zooals ik U reeds zoo dikwijls geschreven heb, mij hier nooit op Menado gelukkig zal voelen, al kreeg ik ook een eigen huis met vrouw en kinderen. Ik heb behoefte, wanneer ik van mijn werk kom aan een atmosfeer waarin mijn geest zich ontspant en hoofd en hart bevrediging vinden. Hier beweegt men zich in een kringetje van kleingeestige menschen, wier on­deugden en lage gebreken steeds scherper aan den dag komen. Van de buitenwereld krijgen we eens in de maand bericht en zoo zou men na een lang verblijf geestelijk en zedelijk te gronde gaan.
Met een volle maag zet ik mij als gisteren weer neder om mijn brief te vervolgen. Natuurlijk waren de boontjes nog niet op, als ik een blik open maak, doe ik er steeds een dag of drie over, wat mij wanhopig maakt. Zoo doe ik nu al vier weken over een pot roode kool, en eet er telkens van, tot het mij de keel uithangt.
Om het chapiter van gisterenavond te vervolgen, moet U niet denken, dat ik aan heimwee lijd, of te spoedig het hoofd laat zinken. Integendeel, ik heb het naar mijn zin en zal gaarne nog enigen tijd blijven. Alleen moeten wij wel rekening houden met de toekomst. Van Embden is door zijn huwelijk met een meisje van hier voorgoed aan Menado gebonden; dus er bestaat weinig of geen kans om hem ooit hier definitief te vervangen. Een agentschap op een andere plaats ligt nog te ver in de toekomst en U begrijpt wel dat ik geen lust heb, hier altijd onder vE te blijven staan.
Ik heb hier weliswaar een goed traktement, maar veel overhou­den kan men met het dure leven hier niet, dus ik behoef mij geen illusies te maken, binnen zoo & zoo veel tijd "binnen" te zijn. Het is naar mijn idee het beste, de donkere tijden van tegen­woordig hier kalm door te maken, en bij betere eens te over­leggen of wij in Holland niet tot elkaar kunnen komen.
Alleen de gedachte mijn eenig thuis weer te kunnen zien, maakt mij somtijds ziek van vreugde; dan laat ik eten en drinken staan en loop door mijn galerij te ijsbeeren!
Uwe beide brieven van 5 en 9 December heb ik in orde ontvangen met die van Hanna, Jettie en Anna v.G., waarvoor hartelijk dank. Wanneer ik eens wat korter dan gewoonlijk geschreven heb, moet U mij niet al te erg beknorren, wat dat stemt mij beroerd en melancholiek. Ik heb nog nooit eene gelegenheid welke ook, overgeslagen en dikwijls neemt de Geschäfts-corres­pondentie mij dusdanig in beslag, dat ik na postsluiting de schrijfkramp heb.
Die ¦ 171,- kan ik op 't oogenblik onmogelijk missen, want ik heb pas eene hoop meubelmakers rekeningen betaald, waarom geeft men mij dan ook geene afreekening; dan weet ik hoe ik sta?
Wanneer krijg ik de beloofde penteekening van Jettie? Laat ze die maar aan Feenstra geven voor te sturen; als het mooi is s.v.p. in eene lijst voor mijne reekening. Aan Hanna en Jettie schrijf ik spoedig weer eens afzonder­lijk. U moet ook niet vergeten, dat het leven hier elken dag het­zelfde is, en ik zoodoende niet altijd stof voor zoovele brieven heb. Heb ik U al verteld dat ik onlangs een groot vuurwerk georganiseerd heb op zee, wat prachtig afgeloopen is? Spoedig krijgen we hier een nieuwen Resident, en dan beginnen weer eenige feestelijkheden, die wel weer op mij zullen neerko­men. Ik bedenk mij dat bij aankomst dezes de komedies nog in vollen gang zijn, en zult U mij genoegen doen om inl. muntje in den zak van een of anderen schouwburg-direkteur terecht te doen komen.
Intusschen verblijve met een hartelijken zoen

Uw Dirk.
**********************

Menado, 16 februari 1885

Lieve Moeder,

Er is sinds den laatsten tijd dat ik U schreef, letterlijk niets gebeurd, dat de vermelding waard is, en wanneer ik nu de gewoonte volgde van hen, die lang hier zijn, zou ik op een briefkaart een paar woorden zetten en verder den­ken ???onleesbaar Duits???. Ik wil deze gewoonte echter niet volgen en wil liever eens met U een praatje over koetjes en kalfjes houden, maar dan stel ik mij in gedachten voor, dat wij samen alleen zijn en ver­wacht dus dat U dit schrijven niet voor algemeene openbaar­making bestemt.
Hoewel ik vind, dat er tegenwoordig al heel weinig bizonders van de pers komt -ons leesgezelschap is zeer goed ingespannen- en ik mij bij voorkeur met de Handelsbladen en de Europeesche politiek bezighoud, komt er toch af en toe wel eens wat uit, dat aardig is. Zoo heb ik mij verleden geamuseerd met een stukje in 't Leeskabinet "Een jong mensch in een groote stad". Hoewel de schets soms zalvend is, trok zij mij toch aan, omdat er met veel waarheid in beschreven wordt, hetgeen ieder jong­mensch en ik ook, op zijn tijd doormaakt. De mensch dien de schrijver op het oog heeft is een provinciaal, die van uit een klein stadje komt en in een groote stad zijn "groentijd" moet doormaken. Deze periode is met veel juistheid beschreven, hoofdzakelijk daar waar voor 't eerst de "verleiding hem zoekt te verlokken". Hetgeen mij echter trof, was dat het bij mij juist omgekeerd is gegaan.
In een groote stad opgevoed, bloot gesteld aan alles wat het leven daar meebrengt, heb ik eigenlijk eerst in een klein dorp als hier mijn proeftijd doorgestaan. Ik gebruik den verleden tijd; dit is echter volstrekt niet het geval; ik sta dien nog door, moge de hemel geven, dat ik eens met trots kan zeggen: ik heb hem doorgestaan.
Ik heb in Amsterdam een paar jaar het jongeluisleven meege­maakt en ik geloof niet dat er veel voor mij verborgen is gebleven. Toch heeft het mij, merkwaardig genoeg! nooit be­paalden strijd gekost, om in het rechte spoor te blijven. Wanneer ik soms op plaatsen was, waar anderen hun toekomst en geluk verspelen, was dit meer uit nieuwsgierigheid, en dank zij den flinken lui waarmee ik omging, kwamen wij soms hier of daar, alleen om te weten wat er in de wereld te koop is, denkenden: onderzoekt alle dingen en behoudt het beste.
Voor alle dingen schrijf ik dit echter toe, aan den zegen dien ik van kindsaf genoten heb, aan den heilzamen invloed van een zonnig thuis. Dat het idee aan daden, waarvoor ik mij zou moeten schamen, zoo mijlenver van mij was, komt, geloof ik, omdat ik dagelijks Uw gezicht voor oogen had, en hoe zou ik mij telkens weder met vreugde en opgewektheid hebben kunnen vertoonen, wanneer ik bij mijzelf het gevoel had, Uw liefde niet waardig te zijn.
Toen ik dan ook las van den moeielijken strijd, dien onze vriend doorgemaakt had, kon ik een glimlach niet onderdrukken, denkende aan der gemakkelijke wijze, waarop het mij afgegaan was. Ik heb, eerlijk bekend, mijzelf dan ook wel eens voor een heelen held gehouden, terwijl ik, nu ik weer zooveel meer van de wereld heb gezien, dit volstrekt niet meer zoo erg vind. Wanneer men in een kring verkeert, zooals ik het geluk had, is het zoo moeielijk niet; word eens bemodderd als de straten droog zijn!, of haal eens een nat pak als er geen water in de sloot is!
Ik heb steeds met dankbaarheid geroemd de vrijheid waarmee U mij hebt opgevoed, maar de reden, dat ik nooit daarvan mis­bruik maakte, ligt juist daar in, dat er toch steeds een stilzwijgende verantwoording bestond.
Eigenaardig is het, dat het mij juist omgekeerd is gegaan, dan van den bewusten Leeskabinetman. Hij komende uit een klein stadje midden in het gewoel eener groote stad geplaatst, ik opgegroeid in en bekend met alles wat een we­reldstad meebrengt, en overgeplaatst op een klein stil plaats­je, waar ik toch eigenlijk eerst de moeielijkheden onder het oog zou krijgen. Ik ben nu anderhalf jaar hier en kan daarop met voldoening terug zien. Toch kan men nooit weten wat de toe­komst brengt! De reden dat het mij hier veel moeielijker is gevallen, dan in Amsterdam, ligt doodeenvoudig aan de geheel verschillende opvattingen, die heerschen. Hier heerscht "een aangename (!) losheid van zeden" die slechts weinigen afkeu­ren, en algemeen als reçu wordt erkend. Toen ik dan ook hier eenige tijd was, en de lui merkten dat ik volstrekt niet met den rest meedeed, begon het vervelendste eerst. In Holland sterken vrienden elkaar en roemen er zich op, hier wordt men uitgelachen en bespot.
Nu moet U weten, dat het zoogenaamde "vuilbekken" in Indië veel beoefend wordt; in gezelschap kan men zich daar niet aan onttrekken, vooral niet hier, waar men zoo weinig keus heeft.
In het begin was dit wel eens vervelend, maar later is dit geheel veranderd. Waarschijnlijk hebben de lui gemerkt, wat voor vleesch ze in de kuip hebben; ik ben tegenwoordig de drukst bezochte van de Sociëteit, ga veel uit, en voel mij steeds in alle gezelschappen het meest op mijn gemak. Het is dan ook een vervelend idee bespottelijk gemaakt te worden, voor iets, waarvoor men onder andere omstandigheden zou worden geprezen. Wanneer men nu aan dat gevoel toegeeft kan het wel eens beroerd gaan, maar wanneer men los en ongegeneerd met de lui omgaat, vooral een zeker "quant à moi" behoudt, desnoods een groote mond opzet en meeschettert, maar bovenal - toch steeds zijn eigen weg gaat, is de zaak gezond!
Een lastige tijd was het weer toen ik mijn eigen huis betrok, en mijn eigen huishouding opzette. Toen dacht men natuurlijk de huishoudster ook te zien verschijnen, en men verbaasde zich er over, en haalde de schouders op dat ik de gewoonte niet volgde. Dit vond ik beroerd, toen ik eens indirect van een zijde, waar ik veel aan hecht, mijn gedrag hoorde appreciëe­ren. Dit stemt dan weer eens aangenaam.
Eigenaardig is het, hoe de inlandsche gemeente moeite doet mij te exploiteeren. Men wil nu maar met alle geweld, dat ik net doe als de anderen; zoo heb ik al verschillende keeren avonds bezoek van een jonge schoone gekregen, maar nu zij weten hoe zij ontvangen worden, komen zij niet meer terug. Dit is dus ook voorbij.
U moet nu volstrekt niet denken dat ik zoo'n kolossale brave Hendrik ben; dit ben ik nooit geweest. Ik herinner mij het verhaal van een jong broekje, dat pas uit Holland gekomen, zich 's morgens voor de rijsttafel in gezelschap van zulke lieve Indischgasten bevond. Het is dan de gewoonte een bit­tertje te drinken, hetgeen door bijna iedereen gedaan wordt. Ons baasje werd er ook een gepresenteerd, maar in plaats van te zeggen "Liever een glas port", zei hij "foei, bitter, dat mag ik niet; ik heb aan me Ma beloofd, nooit bitter te drin­ken". U begrijpt, dat toen de poppen aan het dansen waren, en onze vriend diep berouw had naderhand zich zoo onbeholpen te hebben aangesteld.
Zooals ik gezegd heb, vind ik het ras der Brave Hendrikken onuitstaanbaar, en niemand die mij dan daarvoor ook nog heeft aangezien. Maar ik heb hier twee principes, waar ik nooit van hoop af te gaan: ik wil geen kinderen buiten het huwelijk hebben, en ik wil gezond blijven. Tot nu toe is mij dat ge­lukt, en van harte hoop ik, dat de herinnering aan het ouder­lijk huis, mij steeds zoo levendig zal bijblijven, dat ik aan deze principes trouw blijf.
Tot zoover schreef ik gisterenavond, en wil nu nog eindigen met een tragisch voorval dat mij heden morgen ter oore kwam.
Een jongmensch, die eenige tijd in de Minahassa had doorge­bracht, en niet mans genoeg scheen zijn huishouden zonder vrouwelijke hulp te beheeren, vertrok tijdelijk naar Holland om zijn familie op te zoeken. Kort tevoren was echter zijn menagère bevallen. In Holland wordt hij verliefd op een aardig braaf meisje, de zaak komt in orde en als liefhebbend echtge­noot betreedt hij weder de Minahassa. Zijn vroegere charme had gedurende zijn afwezigheid toch steeds ondersteu­ning van hem genoten, en weigerde maar steeds te gelooven, dat hij werke­lijk getrouwd was. Het jonge echtpaar moest echter op hun reis naar de binnenlanden de negorij passeeren, waar moeder & kind zich ophielden. Hoewel dit bij avond gebeurt, ziet toch die arme inlandsche nu met haar eigen oogen hoe man & vrouw vertrouwelijk samen rijden... Kort daarop beproeft zij in een vlaag van wanhoop het kind te vermoorden; dit wordt belet, maar het meisje is totaal krankzinnig, en wordt naar het hospitaal in Soerabaya gezonden. Groot medelijden heb ik met dit arme schepsel; maar het vreeschelijkste is het, dunkt mij, nog voor dat hoopvolle jonge Hollandsche vrouwtje, dat nu ineens haar schoonste idealen ziet vernietigd.
Een Indisch meisje weet meestal bij haar huwelijk, dat zij lang niet de eerste is; maar hoe kan een Hollandsch meisje zulke toestanden vermoeden?
Hoe het zij, ik zou niet gaarne in de plaats van den jongen "Ehemann" zijn, en ik geloof wel, dat het voornaamste funda­ment het vertrouwen, wel verdwenen zal zijn.
Nu, lieve Moeder, hebben wij weer eens een gezellig theepraat­je gehad. Spoedig hoop ik dit weer voort te zetten en blijf intusschen met innige liefde

Uw Dirk.
****************

Menado, 14 maart 1885.

Lieve Moeder,

Ik heb U met de vorige mail vrij uitvoerig geschreven en daar er spoedig weder de tusschenboot komen zal, heb ik U met deze gelegenheid eigenlijk niet veel nieuws te vertellen.
Alleen wil ik U de goede ontvangst berichten van Uw brief ddo. 8 Januari die mij gelukkig verder goede tijding bracht. Het doet mij genoegen, dat de verbeterde gemeenschap tusschen de Molukken en Java ook reeds haren invloed in Europa doet gevoe­len, en U zoodoende in December 3 brieven van mij hebt ontvan­gen. Ik zeg U dank voor Uwe raadgevingen tegen mijne haemorrhoiden en steenpuisten (van welke dingen ik gelukkig niets geen last meer heb). Ik kon echter een glimlach niet onderdrukken bij het lezen van de echt Hollandsche geneesmid­delen, zooals pruimen conserf, conserf van vlier, altheastroop etc. Die zijn hier nergens te vinden; als we niet p..pen kunnen drinken we hier jenever met castorolie en de zaak is gezond. Die de Gruijter is een wijsneus, dat hij het nu beter weten wil dan ik; ik vroeg om een lakenschen jas, en nu zegt hij, dat die alleen door Dominees, zendelingen, notarissen etc. gedragen worden. Wat gaat het hem aan, of ik er als een zendeling uit wil zien?! Die staan hier zeer in aanzien. Ja, lieve Moeder, ik geloof dat U nog dacht in den ouden tijd te zijn, toen vader Scholten een orakel was, Uw zoon aan diens genade overgeleverd was en een broek drie keer gekeerd werd. Thans gebruikt hij elken dan een nieuwen - ik bedoel een schoonen-pantalon en is niet meer gewend zich door kleerema­kers de wet te laten stellen.
De overkomst van vEmbden is door hem niet zeer politiek behan­deld, en ik verwachtte ook weinig anders. Toch geeft hij de zaak niet op, en over eenige tijd zullen zij het wel eens worden. Te lang moet hij er echter niet mee wachten, ten minste als hij er op staat door mij geremplaceerd te worden, hetgeen wel het geval is, omdat hij mij geheel vertrouwt.
Mijn huis begint er steeds aardiger uit te zien. Mijn liefheb­berij is thans een rozenkweekerij, wat hier in dit klimaat een zeer dankbaar werk is, zoodat mijn stekkerij bijna alles gedjadid is. Die vochtige warmte is zeer teelzaam. Alleen is een ramp die massa insecten, zoo zag ik vanochtend dat weer een mijner jonge plantjes opgevreten was. Verder heb ik een aardige verzameling begonia's, benevens verschillende andere planten. Dit alles geeft in de vrije uren eene aardige bezigheid, en als de boel nu maar een beetje gelukken wil, ben ik al zeer tevreden.
Een andere liefhebberij, waarmede U misschien minder op zult hebben, zijn jonge honden. Deze bevuilen voor -, binnen- en achtergalerij, bijten mijne overgordijnen stuk, breken mijn porcelein, verscheuren mijn linnengoed, doch dit wordt alles vergoed, doordat er als ik thuis kom, nu wezens zijn die mij verwelkomen.
Nauwelijks hooren zij mij de breede trappen van mijn bordes opschrijden, of zij springen kwispelstaartend naar mij toe en zeggen "ik ben blij dat je er weer bent". Zoo zijn de maal­tijden niet zoo eenzaam.
Ik heb anders deze maand nogal eens logés gehad, o.a. Rijk­schroeff van Talisse met zijn dochter, Burlage, en dikwijls lui bij mij te eten. Wat er ook gebeure, ik ga nooit meer bij lui aan huis wonen, maar prefereer een eigen huishouding.
Daar de post sluit, sluit ik ook en verblijf met een hartelijken zoen

Uw Zoon
Dirk.
*****************

Menado, 8 April 1885

Lieve Moeder,

Met deze mail ontving ik Uwe welkome letteren van 4 Febr. benevens die van Hanna, Jettie, en Anna v G. Ik hoop daarop aan ieder persoonlijk te kunnen antwoorden; maar men moet niet vergeten, dat hier zoo weinig gebeurt en het leven hier zoo eentonig voortgaat, dat ik dikwijls blij ben stof voor een brief aan U te hebben. De ontevredene Jettie zal ik op haar verjaardag antwoorden. Haar vergelijking van mijn brieven met een groote kring thuis, waarvan ik het middelpunt ben en waarin ik haar nooit toespreek, hoewel zij aldoor het woord tot mij richt, gaat niet geheel op. Zij moet mij liever be­schouwen als iemand die een boek voorleest, waarnaar allen luisteren. Zij zal dan toch niet verlangen, dat ik het voor haar dan nog eens afzonderlijk voorlees? Hoe het zij, ik beloof beterschap en hoop spoedig weer eens een uitstapje of zoo te maken, ten einde weer eens stof tot een lang epistel op te doen.
Inliggend zend ik U een wissel van ¦ 171,50 voor de Gruijter, zoodat die zaak gelukkig afgedaan is. Ik zit nu bij de M.H.V. wel wat in de beer, maar dat komt door die dure kosten van inrich­ting, en zal ik, hoop ik, dit spoedig te boven komen.
Van het feest U op 17 december door de oudere broers & zus­ters bereid, heb ik vooraf niets geweten en kende ik den datum ook niet. Ik behoef U niet te zeggen dat dit ook mij diep aangedaan heeft, en zal ik Gerard nog eens speciaal bedanken voor deze hartelijkheid, die ook zoo geheel in mijn geest is. Had ik er wat van afgeweten, dan had ik ook zeker niet ont­broken in gedachten. Het doet mij echter groote vreugde, dat deze gewichtige dag nu niet geheel onopgemerkt voorbijgegaan is. Het heeft mij ook zoo innig goedgedaan te bemerken, dat de vriendelijke liefderijke geest, die in ons huisgezin rond­waart nog steeds dezelfde is gebleven; in hoofdzaak is dit te danken aan de onveranderlijke liefde waarmee U Uwe kinderen steeds behandeld hebt.
Uit de krant hebt U zeker gelezen van den mooie sprong dien Mr. Noodt weer gemaakt heeft door zijne benoeming tot Direc­teur van O en W. Men moet toch maar geluk hebben; op het einde van de diensttijd nog een promotie te maken, die een paar duizend gulden meer pensioen geeft. Ik gun het hem echter natuurlijk van ganscher harte, want het is een door en door kundig en eerlijk man, wien de groote landsbelangen uitstekend vertrouwd zijn.
Over Onderwijs schrijvende, denk ik van zelf aan onderwijzeres­sen; dit is, zooals ik reeds zoo dikwijls uit elkaar gezet heb, voor Hollandsche meisjes een ellendig baantje, en een moeielijke positie bovendien. Daar men er zoo licht toekomt in Indië een uitvlucht te zoeken en er zooveel meisjes in de familie zijn, verhef ik er nog eens mijn stem tegen, opdat U raad kunt geven, als dit voor mocht komen.
Van de ijspret heb ik met een jaloersch gezicht zitten lezen; het is bijna niet te begrijpen voor een Oosterling, die dage­lijks een zweetbad neemt. Meer en meer begin ik als een echt Indiër de zon te schuwen, en zorg zooveel mogelijk in de schaduw te blijven. Het is dan ook onbegrijpelijk hoe verzen­gend dit hemellichaam 's middags tusschen 12-1 uur op iemands hoofd & rug kan branden.
Ik schreef nog met deze boot aan Gerarda, die mij een zeer opgewekte brief schreef. Hoe gelukkig dat deze er weer geheel bovenop gekomen is. Ze schijnt mij erg tevreden.
Nu, lieve Moeder, de groote lamp wordt uitgedraaid (zooals U weet altijd plotseling hier) en de post sluit. Groet U alle broers, zusters en vrienden van mij, en ontvangt U
een hartelijke zoen van Uw liefhebbende

Dirk.
*************************************

Menado, 23 april 1885

Lieve Moeder,

Reeds de tweede maal dat ik U per brief de gelukwenschen moet doen toekomen, dien ik zoo gaarne in persoon U zou overhandi­gen! Ik zeg "reeds" de tweede maal, hoewel het misschien beter gezegd ware "pas" de tweede maal. Gelukkig echter, dat wij spoedig op de helft zijn, en dan gaat het afklimmen even spoedig als het opstijgen langzaam ging. Hoe heerlijk, dat wij kunnen leven door het vooruitzicht spoedig elkander weder te zien en niet zooals anderen, die in het geheel niet kunnen berekenen wanneer die akelige Indische Oceaan niet langer een slagboom zal zijn.
Deze dag gaat zeker weer voor U in aangename tevreden stemming voorbij. Om U heen de ondubbelzinnige bewijzen van de liefde van allen die U omringen, terwijl zij die ver af zijn, in gedachten met U zijn, en U weet hoezeer ook door hen zegen op U afgebeden wordt.
Het schoonste echter van zulk een herinneringsdag is, dat U terug kunt zien op een leven vol toewijding en vol werkzaam­heid; dat U om U heen de schoone resultaten van Uw streven ziet, en dat U vol dankbaarheid kunt uitroepen "Ik heb niet vergeefs geleefd". Mijn innige wensch is dan ook, dat ik U hierin moge navolgen.
Ik twijfel dan ook niet, of de U omringenden zullen dezen dag voor U tot een feestdag weten te stempelen. Wat mij betreft, ik leef in de hoop naderhand dezen dag nog weer te leeren appreciëeren, nu ik weet wat "alleen zijn" betekent, moge dit zoo zijn!
Ik heb anders deze laatste dagen nogal afwisseling gehad; wij hebben hier het oorlogsschip "Merapi" een week op de ree gehad; en met de officieren, meest jongelui, ben ik zeer bevriend. Een hunner, Kerkhoven, heeft bij mij gelogeerd; dit is een Amsterdammer, zijn vader is van de firma Kerkhoven in effecten, op de Keizersgracht en kent U wellicht deze familie. U weet niet, hoe prettig het is weder eens met zulken flinken lui als die zee-officieren om te gaan, die omgang hier met getrouwde lui en enkele jongelui, die dan nog meestal oude wijven zijn, hangt iemand soms wel de keel uit. Kerkhoven gaat over 7 maanden naar Holland; dan is zijn Indische tijd om, en gaat hij naar zijn meisje (hij is geëngageerd met een juffrouw uit Zutfen) om zoo 't kan nooit meer in dit apenland terug te komen.
Zaterdagavond hadden wij een danspartij in de Sociëteit, dit gaf mij weder de noodige drukte, want bij zulk een gelegenheid komt alles op mij neer. De overige Directie leden zeggen doodeenvoudig "het is in goede handen", en laten de boel maar waaien.
Het is merkwaardig zoo'n fameus danser als ik hier geworden ben; ik heb tot 's morgens 5 uur van 's avonds 9 uur steeds doorgedanst en dat in een hitte als hier!
Mijn vriend, de Secretaris, een onmogelijke sinjo, die maar 6 maanden in Holland geweest is, maar hier een groote mijnheer is, werkt mij bij zoo'n gelegenheid altijd tegen. Hij was voor ons in de Directie en heeft de Sociëteit toen schandalig in de war gestuurd. Nu onder mijn bestuur de zaken sterk vooruitgaan, heeft hij het land en als een echte sinjo, is hij nu aan het tegenwerken. Des te meer succes heb ik dus, wanneer de partij zooals Zaterdagavond zoo uitstekend afloopt; verleden had hij het echter bijna doen mislukken. Wellicht herinnert U nog wel, wat ik kort na mijn aankomst schreef, n.l. dat Mevr. de Secre­taris mij zoo onuitstaanbaar vond, dat zij van mij zei: "Een schoonzoon wel, maar die man nooit!" en hoe wij daarover gelachen hebben; ik ben hem echter toch den baas af.
Ik heb dezer dagen weer eens een buitenkansje gehad: n.l. ik ben Secretaris geworden van de Commissie van aanslag in de Patentbelasting. Dit geeft voor elken zitting ¦ 10,- wat toch altijd meegenomen is. Bij de tegenwoordigen nood van de schatkist ben ik er voor de lui niet al te goedkoop te behan­delen, wat mij niet altijd even vriendelijk wordt afgenomen.
Lieve Moeder, inliggend vindt U een bankje van ¦ 40,- waar­over ik de dispositie geheel aan U overlaat. Wellicht dat een of ander huisraad op de zaal ontbreekt, en U er dat voor wilt koopen. Alleen één ding, laat U het niet verdwijnen in den zinkput van bakker en slager of zoo, maar laat het zijn een herinnering aan Uw innig liefhebbenden

Dirk.
***********************

Menado, 27 april 1885

Lieve Moeder,

Er bestaat morgen weder een van die buitengewone gelegenheden tot brievenverzending, waarvan het de laatste tijd wemelt, en ik haast mij daarvan gebruik te maken. Het is vanavond (9 uur) anders een prachtige avond; de maan schijnt zoo helder alsof het klaarlichten dag was, en zonder moeite zou men op straat kunnen leezen. Vanuit mijn binnengalerij zie ik dan ook alles, wat er op den weg passeert, terwijl ik langs den strandweg het uitzicht op de zee heb, die bijna onbewege­lijk den helderen maneschijn weerspiegelt.
Zoo'n avond, zult U denken, moet iemand opwekkend stemmen, moet den lust tot gezelligheid aanwakkeren, en niemand mag in huis blijven, maar integendeel zich vereenigen om van zulk een zeldzaam natuurschoon te genieten.
Toch voelde ik mij niet het minste opgewekt om uit te gaan. Ik liet eens mijn kennissen de revue passeeren, in de hoop er eene familie uit te kiezen, waar ik eens een gezelligen "boom" zou kunnen opzetten, maar ziet! ik heb dit plan laten varen en voelde niet de minste trek erop uit te gaan, om de doodeen­voudige reden, dat ik een totaal gebrek aan discours heb. De nieuwtjes uit de laatste mail zijn reeds uitvoerig besproken, en om nu weer eens van de gewone onderwerpen zooals: het nietige en onbeduidende van het Indische leven, die vervelende tropische zon etc. tot een onderwerp van diepzinnige bespiege­lingen te maken, of wel mijn hart eens op te halen door een van mijne antipathieën eens flink over de tong te laten gaan, daartoe ontbrak mij alle lust. Ik zit dan veel liever thuis in plaats van 's morgens wakker te worden met het besef den na-avond weer eens zeer aangenaam en nuttig besteed te hebben.
Gisteravond hadden wij zoogenaamd van het mooie weer gepro­fiteerd! Twee families hadden den grooten havensloep gehuurd en zoo zouden we op zee een heerlijk watertochtje maken. De noodige jongedames waren ook aan boord, terwijl een ander en ik slechts de eenige Europeanen waren. Ik moet U tot mijn leedwezen echter bekennen, dat ik mij schandelijk geërgerd en verveeld heb. Niet één aardige mop is er verkocht, terwijl het geheele gezelschap toch voortdurend niets anders deed als giechelen. Probeerde men eens een klein beetje minder flauw te zijn, dan werd er niets van begrepen; dubbelzinnige aardig­heden waren echter het meest in tel, - genoeg ik was blij toen ik thuis was, en ik beloofde mij zelf aan dergelijke pretjes niet meer mee te doen. 't Beste is maar zich te bepalen tot een partijtje maken, een partij biljard spelen, een danspartij, kortom waarbij niet gesproken hoeft te worden, dan kan men zich tenminste niet ergeren.
Gelukkig, dat men bij families als Ds Wielandt een pleizierig, verstandig discours vindt; Zondagsavonds ga ik er wel eens heen, wat mij bepaald aangenaam is.
Apropos, mevrouw Wielandt vertelde mij, dat zij, hoe toeval­lig! ook bij de tantes Roodhuyzen op school geweest is. Zij heeft in dezelfde klasse gezeten als Jane, herinnert zich deze nog zeer goed en kan zich o.a. ook Gerarda zeer goed voorstel­len. Zij heet van haar zelven Sophie Wolff en heeft eenige huizen van de tantes afgewoond. Naderhand is zij te Oosterbeek op kostschool geweest (hierdoor kent zij Piet, Justien etc. ook) en weet o.a. zich nog heel goed te herinne­ren, dat er altijd van "tante" Sophie & "tante" Christine gesproken werd. Informeert U s.v.p. of de tantes of een van de zusters er iets van weten; 't Is wel aardig wanneer men zoodoende een punt van aanraking heeft.
Zooals U weet ben ik voor een dag of 14 geleden naar Tondano geweest. We waren met ons drieën n.l. Van Beek, den Eerstaan­wezend Waterstaatsambtenaar, zijn vrouw en ik. De beide eer­sten zijn vroolijke en gezellige lui, die nogal eens veel van een uitstapje of een pretje houden en waarbij ik mij dus gaarne aansluit. We gingen langs een omweg naar Tondano & overnachtten in de negorij Lakendang, waardoor we midden in het vulkanische gedeelte der Minahassa waren. Nog nooit heb ik zoo duidelijk de overtuiging gekregen, dat onder onze voeten een verterend vuur gloeit als toen. Langzamerhand verliezen de welig begroeide landouwen hun vruchtbaar aanzien en wordt de natuur al woester & woester. De plantengroei beperkt zich tot wat varens en spichtig gras, en wanneer men dan nog verder gaat, ziet men plotseling links en rechts van den weg dichte rookkolommen opstijgen, terwijl een benauwende zwavellucht de ademhaling bemoeilijkt. Dit zijn de bekende modderwellen. Borrelend stijgt de kokende modder naar de oppervlakte, ter­wijl de heete stoom uit alle poriën & gaten komende, den omtrek met zijn zwavellucht vervult. Voortdurend is deze formi­dabele oven aan het werken en op een plaats waar eens een modderwel ontstaan is, brokkelt de aarde rondom af, als het ware verbrand, en vormt dusdoende een steeds grootere krater. Het interessantste was onze tocht op een vrij groot meer, het meer van Lino, dat daar midden tusschen de bergen ligt en wel op een hoogte van 2500 voet boven de zee. Vol­gens sommigen is dit een uitgebrande krater, waarin het regen­water is blijven staan. Anderen echter, en dit komt mij meer waarschijn-lijk voor, zeggen dat het eenvoudig ook zulk een modderwel geweest is, waarbij de aarde rondom verteerd is, en zoodoende de kom gevormd heeft.
Dit wordt trouwens bewezen door het feit, dat het afbrokke-len nog voortdurend doorgaat. Het was eigenaardig, wanneer wij met de prauw dichtbij zoo'n gat kwamen, zoo warm als het water was, en was het een grappig idee om zoo in warm water te varen. Stak ik de pagaai wat diep in zulk een gat, dan kwam er in eens een wolk stoom en een straal kokende modder uitspui­ten. We zetten toen ook voet aan wal, om sommige bronnen dichter van nabij te zien; groote voorzichtigheid moest hierbij in acht genomen en de inlandsche gidsen op den voet gevolgd worden, want verbeeldt U! men verkwikte ons met het verhaal dat een Italiaansche graaf, die jaren geleden deze streek bezocht, niet naar raad had willen luisteren, zijn eigen weg was gegaan, en dat de grond toen onder zijn voeten was weggezonken. Tot over het middel zakte hij in de kokende massa en weinig dagen later gaf hij ook den geest. Ik moet U eerlijk zeggen dat ik dit een griezelig idee vond om op zulk een onzekeren bodem te wandelen; wanneer men denkt een stevig rotsblok voor zich te zien, waarop men met gerustheid den voet meent te kunnen zetten, en dit blijkt innerlijk geheel verteerd te zijn, terwijl de grond bovendien daaronder nog geheel hol is - voelt men zich niet al te lekker. In Indië bewaart men echter onder alle omstandigheden zijn phlegma, en we wandelden dan ook in de zwavelrook, alsof we in de Kalver­straat waren. Bijna dagelijks worden er door de bewoners in die streken koeien & andere dieren vermist, die soms plotse­ling verdwijnen.
Zooals ik reeds zeide woelt en kookt dit altijd door. Zoodat de oevers telkens afscheuren, en het meer langzamerhand groot­er wordt.
Den volgenden dag bezochten wij nog diverse andere bronnen, en zagen o.a. ook een vijver van helder water, en wanneer men daarin de hand stak, bleek dit bij kokend af te zijn. Op een andere plaats was dit zoo sterk dat men eieren daarin gaar kon koken.

Het is imposant op die manier de bewijzen te ontvangen, dat wij slechts op een dunne aardkorst wonen en onder onze voe­ten, op sommige plaats, zelfs vlak daaronder voortdurend een heete oven kookt en woelt.
Den volgenden dag hadden wij nog een aardige ontmoeting. Op Kakas, de negorij vlak aan het meer van Tondano gelegen, waar ik vroeger ook al eens was, hadden wij belet gevraagd bij de familie Veen, om daar te rijsttafelen. Dit zijn jonge lui, waarvan de man eenigen tijd geleden naar Holland is geweest, en getrouwd terug-gekomen, om nu eene koffie-onderneming te begin­nen. Verbeeldt U, dat vrouwtje zit daar nu midden in de een­zaamheid, op een plaats waar misschien eens in de maand een Europeaan passeert. Tot overmaat van ramp kan zij zich nu nog niet aan de Indische levenswijze wennen, en nu hebben zij de onverstandigheid begaan om geheel op zijn Hollandsch te leven. Namelijk 's middags om 1 uur een boterham met een kopje kof­fie, in plaats van de voedzame rijsttafel met zijne min­stens 12 gerechten. 's Avonds om zes uur wordt er weer gege­ten, terwijl wij dit om 8 uur doen. De na-avond duurt dan ook verschrikkelijk lang, zooals trouwens de geheele dag, terwijl het juist een voordeel van de levenswijze hier is, dat de dagen zoo kort duren, omdat men 's middags een dutje doet. Nu is het daar in de bergen een koel, bijna Hollandsch klimaat, zoodat het wellicht toch niet noodig zou zijn, 's middags te slapen.
In ieder geval moet men zich echter in een vreemd land schik­ken naar de gewoonten zooals die door jarenlang gebruik zijn geregeld. Doet men dit niet, dan is men het kind van de reke­ning.

Nu lieve Moeder, sluit ik dit epistel in de hoop met de boot van 10 Mei weer Uw brief te krijgen.
Tot zoolang blijf ik met mijn hartelijke groeten aan allen
Uw zoon

Dirk.
******************

Menado, 12 mei 1885

Lieve Moeder,

Wat heb ik mij innig woeden gemaakt op dien vervelende Swaab, die met zijn quasi-geestigheid de geheele familie in onrust gebracht heeft. Dat er echter nog een oogenblik aan die non­sen­spraatjes van een engagement van mij geloofd is geworden, verwondert mij nog het meeste. Daarvoor kent men mij, meende ik, nu te goed.
De questie is alleen, dat Swaab eens aardig heeft willen zijn, en gedacht heeft: "nu zal ik de Meyers eens voor den gek houden, door te vertellen dat de Vries geëngageerd is" (hij heeft meer van die flauwe streken) en werkelijk nu heeft hij ook succes op zijn flauwiteit gehad. Dit ergert mij nog het meeste. Ik begrijp niet, dat U ook nog maar een oogenblik geloofd hebt, dat ik zoo krankzinnig zou zijn, om mij aan een Menadoneesche te verslingeren. Maar basta hierover! het maakt mij anders maar boos.
Uit uw brief van 4 Maart zag ik, dat alles gelukkig goed gaat en allen gezond zijn. Dat er zoovele kamers leeg zijn, kan mij geducht voor u spijten; echter geloof ik, dat het u niet zooveel moeite zal kosten die weer bezet te krijgen, want u hebt op dat punt eene gevestigde reputatie, en met de recom­mandaties die u hebt, komt men een heel eind ver.
Ook den brief van Jettie heb ik met genoegen ontvangen. Eén ding spijt mij echter, dat ze nu met een ex-rederijker aan het scharrelen is. Ik dacht dat ze toch genoeg gezond verstand had, om een ingeboren afkeer te hebben van rederijkers kamers en liedertafels. Met Jet Koopman ben ik nu al ingenomen, en bij mijne terugkomst hoop ik eens met mijne beide zusters en haar vriendinnen naar de opera te gaan, en mij dan beter te gedragen dan Koopmans en Frank v.d.G in Felix, wier gedrag mij bepaald geërgerd heeft. Met de zieke Altena heb ik groot medelijden, alleen begrijp ik niet, waarom ze op een donkere achterkamer zit, wanneer ze "ook wel in de voorkamer mag zitten". Door deze laatste periode gaat een groot deel van het effect verloren. Stelt U voor eene zieke maagd, opgesloten in een donkere achterkamer, uitziende op een triestig binnen­plaatsje, terwijl ze evengoed in de voorkamer kan zitten. Dan zou een nuchter mensch toch vragen "Wat weerlicht! waarom doet ze het dan niet?"
Over het vers op Dubois maak ik haar mijn kompliment; ik ben toch benieuwd of ik het nog zal kennen; hier op Menado is mijn dichtader echter verstopt.
Wat spijt het mij vreeselijk, dat mijn brief aan Hanna in de pen is gebleven. Door een samenloop van omstandigheden is dit gekomen; ik beloof haar echter haar schadeloos te stellen, en doe het expres nu niet, omdat de boot op de ree ligt, maar over 4 dagen, als er weer een boot komt. Morgen avond begin ik dadelijk.
Ik krijg weer Kerkhoven voor eenigen tijd te logeeren. Dit is een echte Hollandsche kerel, wat mij weer eens goed doet, want die omgang met die afgeleefde jonge (?) lui hier ver­veelt mij ook dikwijls. Bij zulk een gelegenheid krijgt men weer eens frissche idées.
Verleden heb ik weer eens huiselijk bij den dominee gegeten. Dit is een alleraardigste familie, waar ik gaarne kom. Zijne vrouw heet, geloof ik de Wolf; benieuwd ben ik of U haar kent.
Ik heb met deze mail nog uitvoerig aan Gerarda en Christine geschreven, waarvan U zeker wel het noodige zult hooren.
Daar deze brief gelijktijdig -of ongeveer- met dien van 23 April zal aankomen, en ik daarin nogal uitvoerig ben geweest, sluit ik dezen met de meededeling, dat ik mij tegenwoordig weer zeer lekker voel en o.a. door een kolossalen eetlust uitmunt. Aan mijn lever voel ik gelukkig niets.
Nu, lieve Moeder, ontvangt een hartelijken nachtzoen (het is 12 uur) van
Uw liefh.
Dirk.

*****************

Menado, 23 Juni 1885

Lieve Moeder,

Ik heb Uw brief van 9 april voor mij liggen, waarop ik nog niet geantwoord heb, terwijl ik bovendien uit het pakje, dat ik eerst met de vorige boot ontving, Uw brief van 10 maart ontvouwde. Hartelijk dank voor de bezorging van een & ander; de jas zit keurig; als hij maar niet te duur is, want ik ben met de duiten wat achteruit.
De kleedjes staan in mijn binnen galerij keurig; zooals U weet ben ik een groot liefhebber van dergelijke kleine versier-selen, die een huis een vriendelijk aanzien geven, vooral als men daarin de zorgzame hand van liefhebbende familieleden ontdekt. De wonderzalf zal bij gelegenheid goed te pas komen, gelukkig ben ik tegenwoordig gezond naar lijf en leden. De rekening-courant heb ik nog niet ontvangen, maar blijf dit tegemoet zien.
Het portret van U in Baden gemaakt, deed mij erg veel plei-zier; dit is weer eens een echt Hollandsch (Europeesch) tafereel-tje, waar ik met genoegen op kijk. Vooral zijn de Tantes prachtig gelijkend; ik heb van haar nog nooit zoo'n goed portret gezien. Over U ben ik minder tevreden; Hoe bent U in 's hemelsnaam aan zoo'n ongelukkig manteltje gekomen? Juffr. Rouffaer, die anders niet licht vervaard is om U een komplimentje te maken, zou wezenlijk moeite hebben, U hiervoor wat moois te zeggen. Wellicht was het wel de laatste mode, hoewel U anders daarvan toch zoo'n ijverige dienares niet zijt.
Het meeste pleizier deed mij nog het portretstandaardje van Lida, omdat ik nu gelegenheid had Uw portret (van dien grootheid op de Heiligeweg) te plaatsen, zoodat ik dit dagelijks voor oogen heb. Met dit portret ben ik geheel verzoend. De fotografien van JG & SCH heb ik met aandacht bekeken; als ik die veranderingen zooal naga, word ik spoedig een vreemdeling in Amsterdam. In mijn verbeelding blijft alles, zooals ik het gelaten heb.
U behoeft U niet ongerust te maken, dat ik mij in den na-avond unheimisch of melancholiek zal voelen. Het is en blijft een taai ding om alleen te zijn; maar ik doe dit uit principe.
Vroeger ging ik 's avonds veel uit; bleef bij de lui plakken, gebruikte een glas wijn en een brandy-soda, en werd 's morgens met een zwaar hoofd wakker, als de warmte al begonnen was, zoodat ik de heerlijke ochtendkoelte misliep. Ofwel, de lui kwamen bij mij, dronken mijn wijn op, maakten een partijtje en ik verloor een gulden of vijf of tien. Bovendien raakte men geheel zonder diskoers, als men veel bij de lui komt en vervalt men in kletsen, kwaadspreken of schelden op Indië, wat nu niet altijd goed op 't humeur werkt -financieel en fysiek is het dus m.i. beter den na-avond aan lektuur of korrespondentie te besteden. Ik steek mij dan in slaapbroek en kabaai; al komt er dikwijls wel eens een goede kennis oploopen, dan is dit altijd aangenamer, dan wanneer men de lui bepaald bij zich ontvangt.
Zooals gezegd, de eenzaamheid valt mij wel eens zwaar, maar heeft toch ook veel voor. Bij lui inwonen doe ik nooit meer; het is wellicht goedkooper, maar heeft te veel tegen, als men eens gewend is zijn eigen baas te zijn.
Met de duiten gaat het niet al te best. Ik heb nu alles afbetaald, wat de inrichting van mijn huis gekost heeft en ben nu lelijk in de beer bij de M.H.V.. Nu heb ik als regel aangenomen om alles kontant te koopen, geen cent op krediet te koopen en nu merk ik eigenlijk eerst, hoeveel moeite men dan heeft om rond te komen. Men weet niet, waar het vandaan komt, maar de kosten van een huishouding zijn verschrikkelijk. Ik ben nu met alle kracht aan het bezuinigen, hoewel dit veel moeite kost. Kleine gemakken en weelden, die ik mij aangewend had, zooals b.v. het gebruik van Seltzerwater, heb ik afgeschaft, want ik wil toch niet alles opmaken. Maar dan is men wat vooruitgeraakt en krijgt opeens iemand te logeeren, en menschen ten eten en weg is de winst!
Het schijnt dat lui die pas een huishouden beginnen, dit altijd moeten doormaken, het is mij gegaan als Gerard. Men denkt dan, O, het kan wel lijden, wat maakt deze of gene kleinigheid uit, en als men op het eind de rekening opmaakt, merkt men hoe kolossaal het oploopt. Men is dan ook in zijn schik met de nieuwe woning, wil gaarne zijn vrienden bij zich zien, wil hen mede laten genieten, en het heerlijke gevoel, dat gastvrijheid geeft, wordt vergald door het idee: nu hebben deze kerels me weer den boel opgedronken en opgegeten! Men zou wezenlijk pessimistisch worden, en de woorden gastvrijheid, mildheid etc. uit het woordenboek van een gewoon burgerman schrappen. Ik zal dan ook in het vervolg alles voor mijzelf houden, en aan de buitenwereld alleen dat onthaal bereiden, waartoe ik in mijn positie verplicht ben. Een ding heeft het tenminste voor; als ik later zelf mijn huishouden begin, heeft mijn eventueele vrouw een zeer huishoudelijk man tot echtgenoot!!
Van de maand is hier aangekomen de "Minahassa", het nieuwe scheepje van de M.H.V.. Dit is slechts 90 tons groot, dus niet veel meer dan een gewone Zuiderzeekotter, en dat heeft de reis gedaan om de Kaap de Goede Hoop via Ambon naar hier! Een reis van 186 dagen, en dat wel met den kapitein's vrouw en kind aan boord. Toch was er niets beschadigd of de minste averij, dit noem ik zeemanschap. Medelijden heb ik echter met die vrouw; in zoo'n kleine ruimte een half jaar te zitten opgesloten en verbeeldt U! tot overmaat van ramp vond hare bevalling op reis plaats onder onstuimig weer en een hevig stampen en slingeren van het schip. Een natuurlijk zonder eenige vrouwelijke hulp. Dit zijn dingen waarvan men zich in Europa bijna geen begrip kan! Het arme mensch is dan ook zoo ontmoedigd, dat zij hier niet eens aan den wal wil komen, zich hier in het Indisch leven volstrekt niet kan schikken, en Menado zoo'n akelig gat vindt, dat ze met de eerste de beste gelegenheid weer naar Holland vertrekt. Dit bevestigt mijn beweren dat Indië geen land voor Hollandsche vrouwen is.
Verleden Zondag heb ik aan boord gegeten en mij eens recht te goed gedaan. O wee! zult U zeggen, daar komt de gastronoom uit de mouw, maar volstrekt niet! het was niet anders dan biefstuk, op Hollandsche manier gebakken, aardappelen dito dito gekookt en Hollandsche ingelegde spersieboonen. Ik heb gegeten als een wolf, want dat was mij nog weinig overkomen, hier eens op echte Hollandsche manier te eten. Al staan er bij de rijsttafel 10 of meer gerechten op tafel, waar uit men maar te kiezen heeft, ik smul, als ik weer op vaderlandsche manier eet.
Nu gaat de vrouw naar huis terug en blijft de man achter. Deze kapitein is weer een van de velen, die ontevreden op Feenstra zijn, omdat deze hem te mooie beloften gedaan heeft en teveel fraais voorgespiegeld heeft. Als ik goed naga, ben ik er, met mijn jaarlijksche verhoogingen nog het beste af, want ook vanEmbden heeft zijn grieven. Ik heb nog nooit een aanmerking of zoo gehad, en dit geeft mij veel kracht.
Nu, mamaatjelief, met de tusschenboot, die spoedig komt, hoop ik weer brieven van U te krijgen. Zoo de tijd het toelaat antwoord ik met diezelfde gelegenheid daarop. Met de hartelijke groeten aan alle huisgenoten
Uw liefh.

Dirk.
***************

Menado, 18 Juli 1885

Lieve Moeder,

Ik heb Uw brief van 4 mei dankbaar ontvangen, en daaruit gezien, dat het U allen goed gaat. Met de aanwinst van dien ouden heer in de zijkamer wensch ik U geluk, wellicht dat U in dit geval nu eens gelukkiger bent dan met zijn vrouwelijke voorgangers. Ik moet zeggen dat U Uwe apartementen toch altijd betrekke­lijk spoedig verhuurd krijgt, en doet het mij daarom zooveel genoe­gen dat U invloedrijke vrienden hebt die U steeds steunen. Gelukkig ook, dat Uwe huisgenooten steeds van deftige familie zijn.
Sophie hare bevalling heb ik met innige blijdschap verno­men, merk­waardig is het, hoe er in de wereld van regen altijd zonne­schijn komt, en hoe menschen, die in het begin altijd ongeluk­kig waren, dit naderhand dikwijls niet meer zijn. Ik laat natuurlijk het voorval met dien brand buiten kwestie; we zijn nu eenmaal gewoon, dat Dams niet buiten een ramp kan, en dat hij zich niet lekker voelt als er niet wat te jeremiëeren valt. Merkwaardig is dat van den hak op den tak springen van hem; ik vind dat kweeken van bessenboompjes een allereigenaar­digst idee en heb er niet veel hoop op. Trouwens, ik vind dat dit ambacht nu lang genoeg geduurd heeft, en dat het nu tijd voor hem wordt eens aan zijn dertiende ambt en veertiende ongeluk te beginnen. Wat ben ik benieuwd om dien man eens goed op te nemen, nu ik zooveel meer menschen- en wereldkennis heb opgedaan! Wat ik hier schreef blijft geheel tusschen ons, zooals ik ook vertrouw, dat steeds met mijne brieven gebeurt.
Voor een ding ben ik echter altijd bang, dat is, dat hij opeens ereis naar Indië vertrekt. Zorgt U, dat dit toch nooit gebeurt; want voor Hollandsche vrouwen & meisjes is het kli­maat hier in 90% van de 100 gevallen doodend of sloopend. Zoo moet U ook waken, dat men in onze familie niet te licht­vaardig daartoe overgaat. Mevrouw Noodt (van wie ik met deze boot een hartelijke brief ontving) is wel eene uitzondering op deze regel; maar wie zal beslissen hoeveel zij in het begin heeft doorte­maken gehad?
In Uw vorigen brief wijst U op de wenschelijkheid om met iemand te gaan samenwonen. Toevallig had ik juist hierover ook nagedacht en heb nu iemand gevonden in den persoon van Harm­sen, met wien ik het nu een maand wil probeeren. Het is mij echter teveel soesah om gemeenschappelijk menage te doen en daarom heb ik hem gezegd, moet hij mij ¦ 90,- pmaand beta­len, terwijl wij de dranken (vooral wijn is een groote uitga­ve) voor gemeen­schappelijke rekening zullen doen. Ik doe dit voornamelijk uit een finan­cieel oogpunt, want er zijn maanden waarin ik met geen ¦ 200,- toekom, hoewel ik met bedacht­zaam­heid te werk ga.
Aangezien ik niet hier ben om mijn salaris op te eten, en ik in den tijd, dat ik hier ben nog weinig of niets heb over­ge­houden, ben ik hiertoe overgegaan.
Harmsen is een Indische jongen, op Ambon geboren, die echter in Holland een zeer goeden opvoeding heeft genoten, en zich ook zeer goed weet voor te doen. Hij is in febr. jl. getrouwd met een juffrouw Duivenbode en nu sedert 1 of 2 maanden weduw­naar. Dit laatste zult U zeggen is minder vrool­ijk, maar U moet niet vergeten, dat men in Indië op een andere manier trouwt als in Holland, en dat men eigenlijk zijn vrouw eerst na het huwelijk leert kennen. Wanneer nu die vrouw in den korten huwelijkstijd steeds ziek is geweest, kunt U wel be­grijpen, dat het gemis groot doch niet onoverkomelijk is. Bovendien was hij in eene groote gladakkerstroep verzeild, en mag hij lekker zijn, dat hij van zijn aangetrouwde fami­lie af is.
Het is anders iemand met een zeer opgeruimd humeur, en met wien ik al lang heb omgegaan. Ik zal het eens eene maand probeeren, en stel mij van de financiële resultaten het beste voor.
Bijna al de stekken die ik van mijn rozen heb genomen staan nu in bloei. Het is hier dikwijls een ondankbare kweeke­rij omdat de bloemen maar een dag bloeien, maar toch wel aardig.
vEmbden is zwaar ziek geweest; een bloedspuwing echter gelukkig niet uit de longen, maar uit de maag; daardoor heb ik geen tijd meer en schrijf Sofie met de volgende mail.
Uw liefh. zoon

Dirk
***********

Menado, 31 Juli 1885

Lieve Moeder,

Ik kwam vanmiddag van Talisse terug toen ik tot mijn schrik de boot op de ree en de post reeds gesloten vond. Nu zend ik deze met een prauw naar boord.
Ik heb nu een ritje van 100 paal achter den rug en ver­baas mij, wat ik toch een taai gestel heb, dat ik al die vermoeie­nissen zoo goed verdra­gen kan. Zaterdag na een rit van 36 paal (Amsterdam-Leiden, bergop, 2500 voet) kwam ik om 9 uur 's avonds op Tondano aan, waar juist een danspartij was en ik tot 's morgens 4 uur danste!
Op Talisse heb ik een aardige ontmoeting gehad. Terwijl ik daar was, kwam er een Engelsch oorlogsschip op de ree; de kapitein (een kolonel notabene) kwam aan land mij opzoeken, en was erg lekker, dat hij iemand vond die Engelsch sprak, daar hij zich bij niemand verstaanbaar kon maken. Ik heb hem toen op alle wijzen geholpen en den volgenden dag kreeg ik een deftigen invitatie om aan boord te komen dineeren (Ik zal alles later nader beschrijven). Nu weet U dat ik in mijn Fran­sch & Duitsch sterker ben dan in mijn Engelsch, omdat ik nooit in Engeland geweest ben; maar het was grappig, om die kolossa­le driestheid te zien, waarmede ik tusschen die 10 officieren aan tafel zat, en het gesprek voerde.
Natuurlijk was dit, als gast, voornamelijk tot mij ge­richt, en had ik op al die opmerkingen te antwoorden. Aan tafel was het in de puntjes. Naast het bord een menu en toen de tafel afge­nomen was en de traditionele sherry voor den dag kwam, werd het eerste glas geleegd op Hr. My the Queen, zooals dat op de Engelsche oorlogsschepen gewoonte is.
Door de hooge zee, kon ik niet naar land terug en toen werd ik geïnviteerd om daar den nacht te blijven doorbrengen, en heb ik toen in den hut van den 1en officier geslapen. Alles zag er echt Engelsch keurig netjes en degelijk praktisch uit, terwijl het allen charmante lui zijn. Als men nog van stugge Engel­schen spreekt, doe ik niet mee, want voor mij waren ze bizon­der gastvrij, terwijl ze toch volstrekt niet wisten wie of ik was.
Vermoeden deden ze dit wel. De kolonel zeide mij "U bent van zeer goede familie meneer de Vries; Uwe voorvaderen waren celebrated travellers, U bent zeker een 'descendant'." "Jaze­ker, antwoordde ik, het is zeer na in de familie wien U be­doelt" Ik glimlachte inwendig.
In groote haast, blijf ik Uw

Dirk.
*****************

Menado, 12 September 1885.

Lieve Moeder,

Tot mijne groote teleurstelling ontving ik met deze boot geen één brief van huis; ik vermoed, dat U met een verkeerde mail afgezonden hebt die de Molukken-mail den 22en te Soera­baya heeft kunnen bereiken. Gelukkig komt er over 87 dagen weer een boot, dus ik behoef niet zoo heel lang meer te wach­ten. Ik kan toch niet gelooven dat U gedachtig aan het "???o­nlees­baar Duits???", mij eens op de proef hebt willen stellen. Gelukkig dat er uit de brieven van Feenstra en uit de kranten niets bizonders staat, zoodat ik mij niet ongerust wil maken.
Nieuws is hier weinig, als alleen dat we gisterenavond eens echt genoten hebben in de sociëteit en wel van de muziek van het Ital. Quintet van Soerabaya. Dit zijn nu twee jaren dat ik hier in deze negorij nog geen enkele maal muziek ge­hoord had! Al zouden deze muzikanten in Europa hoogstens in een café-concert thuis hooren, hier was het een heele afwisse­ling. Vooral de dansmuziek na afloop van het concert was overheer­lijk. Ik heb hier vrij goed dansen geleerd (het is al een van de weinige amusemen­ten) maar altijd op die akelige inlandsche boem-boem muziek; maar nu op een goed orchest was het bepaald een genot. Vooral de wals was overheerlijk en ik heb dan ook onvermoeid door de zaak gezweefd. Het waren heel gewoone Italianen. Menschen die alleen door lange oefeningen en voort­durend samenspel het zoo ver gebracht hebben, maar het was een van de aangenaamste partijen, die we hier gehad heb­ben. Ik heb er daarom zooveel satisfactie van, omdat ik die lui geani­meerd had om te komen, en de noodige stappen gedaan had, om het zaakje in orde te krijgen.
Hoe kan ik nu verlangen naar de gladde danszaal bij Couturier of het volle orchest in het paleis voor Volksvlijt. Ik geloof dat ik mij dan een ongeluk zou kunnen walsen.
Het leven gaat hier anders even eentoonig voort. Mijn samenwo­nen met Harmsen bevalt mij goed; het is een aangenaam mensch, met wien ik wel geen standjes zal krijgen. U weet niet, hoe prettig het is, als ik straks thuis kom en ik vind de soep op tafel. Om dan niet alleen te hoeven eten en in 5 minuten klaar te zijn; nu is het een aangenaam uurtje om nog eens gezellig te tafelen. Financieel is het niet onvoordelig voor mij; ik heb geen gezamenlijke menage willen doen, maar alles & alles vastgesteld op ¦ 90,-pmd; behalve de dranken, die voor gezamenlijke rekening gedaan worden. Dit komt goed te pas, want met dat eigen huishouden is het een wanhopig dure boel; ik kom soms met mijn traktement niet toe, zoodat ik leelijk in de beer zit. Wel heb ik een huis vol meubelen daartegenover, maar het is toch zoo goed als niets wat ik overgehouden heb. Dan zijn er weer schoenen, dan weer kousen noodig, dan een hoed of handschoenen, dan weer reparatie van de lampen, dan weer een kompleteering van bedden- of het tafelgoed, dan weer een bijdrage aan dit of dat, dan is in eens de rijst, aardappelen, petro­leum en boter op, zoodat ik dan weer in eens ¦ 50,- daaraan kwijt ben, en als ik dan eens denk nog wat in kas over te hebben, komt de Soos-beer, leesge­zelschap, straatverlich­ting of assurantie mij pluk­ken. Maar ik behoef U niets over een huishouden te vertellen; als ik nader­hand getrouwd ben, kan ik mijn vrouw van alles inlich­ten, want ik weet, dat er heel wat kijken komt. Ik hoop nu echter mij met ernst op bezuinigingen toe te leggen. Maar als nu na het eten een goede kennis of de Resident, of mijn buur­man de overste komt oploop­en, moet ik hem toch op zijn minst een brandy-soda offreeren. Hier zijn den huizen alle open aan de straat, en waar het gezellig uitziet, komen de lui oploopen. Maar naderhand zullen we samen nog dikwijls lachen over de "huismoederlijke" zorgen!
van Uw zoon

Dirk.
*****************


Menado, 29 October 1885

Lieve Moeder,

Als U dezen brief ontvangt zal het wel omstreeks Oudejaar zijn, en zult U dan wellicht weer in een klein kringetje bij elkander zijn. Naar ik hoop zal dan wel de vraag te berde komen: wanneer zal Dirk er weer bij zijn? Nu, lieve Moeder, als alles naar wensch gaat, dan ben ik volgend Oudejaar voor het laatst hier, en in het begin van het nieuwe (1887) weer bij U. Ik heb namelijk met deze mail een langen brief aan Gerard geschre­ven, waarin ik hem vraag, of ik weer bij hem terecht kan, en de redenen uiteenzet, waarom ik Menado wil verlaten.
U zult zeker wel kennis nemen van den inhoud van dien brief, en met G. samen te rade gaan. Ik heb hierin alleen de prakti­sche, materieele redenen opgenoemd, zonder de neiging van mijn gemoed daarbij in aanmerking te doen komen. Maar vóórdat ik U met die redenen van overwegende aard bekend maak, wil ik U toch nog zeggen wat mijn hoofd mij ingeeft.
1e Vind ik het een akelig idee, dat ik hier de beste jaren van mijn leeftijd in vervelende eenzaamheid moet slij­ten, terwijl dit juist de jaren zijn, dat U en ik het meeste aan elkander hebben. Op rijperen leeftijd wordt men toch altijd meer zelf­standig; hetzij dat men trouwt of bachelor blijft. Ik verwijt mij dikwijls, dat ik weg ben gegaan juist toen ik U eenigszins tot steun begon te strekken, en ik U den arm kon bieden, dien U in Pa te vroeg verloren hebt.
Als ik nu terugkom, verzoek ik U om een van de kamers voor mij, en al wordt mijn kinderlijke illusie niet verwezen­lijkt, dat ik als een rijke Nabob door een makelaar een appar­tement bij U laat bespreken voor iemand uit de Oost - toch hoop ik, dat ik U als kommensaal (om dit akelige woord eens te gebrui­ken) even welkom zal zijn als ieder ander.
We kunnen dan vele heerlijke jaren tegemoet gaan en ik zal er toe kunnen bijdragen om U wat meer genot te verschaffen dan tegenwoordig het geval is.
2e Ik word hier een akelige misanthroop. Ik leer de menschen, mannen & vrouwen, hier allen van zoo'n slechte zij kennen, dat ik alle vertrouwen en geloof in de menschen al zoo goed als opgegeven heb. Voordat ik weer wat van mijn vroeger optimisme terugheb, zal ik een heelen tijd weer eens in een atmosfeer als thuis moeten verkeeren.
Men verwijt mij, dat ik mij zoo weinig meer bij de lui ver­toon, dat ik ongezellig ben, dat ik alleen in de Sociëteit kom, en 's avonds na het eten zoo spoedig naar bed ga; maar dat komt alleen omdat ik de lui verve­lend, onbeduidend vind, en omdat zij mij tegenstaan. De lui, die ik nogal eens spreek, zijn behalve vE, een gep. luitenant-kolonel, die mij een zeker soort van vaderlijke vriendschap bewijst, omdat zijn zoon in Holland zoo oud is als ik; een oude vrijer van bij de 40, die dikwijls bij mij lo­geert, vooral nu hij geëngageerd is met een meisje, dat over mij woont; de Dominee, die een hartelijke kerel is, en mij toen ik ziek was, trouw kwam opzoeken en eens toen de koorts flink aan den gang was, uit da Costa ging reciteren; een oud jong mensch, of een jong oud mensch, die het over nooit iets anders heeft dan de vele conquêtes die hij altijd maakte en nog maakt. Bovendien Harmsen, die nu echter al een maand ziek is.
3e Verkeer ik met mijn traktement in armoede; eet duur en slecht en kan niet noemenswaardig overhouden, zoodat ik nog altijd in de beer zit voor het aanschaffen van mijn inboedel.
4e Heb ik weer last van het klimaat. Ik heb 14 dagen met flinken katarrhale koortsen gelegen. Ik wil U geen beschrij­ving geven, hoe ellendig het is, alleen in huis ziek te lig­gen, de jongens niet te beschreeuwen enzoovoort. Hoe een lawaai ik ook maakte, er kwam dikwijls niemand. Veel oppassing heb ik gehad van een oud-zendeling, een mijner buurlui, die mij geregeld tweemaal per dag kwam opzoeken. Het is een man van veel ondervin­ding, en daarom wilde ik van den dokter, die ¦ 5,- voor een visite en medicijnen naar rato, rekent, niets weten. Toen ik, na eens uitgeweest te zijn, echter weer die fatale koorts terugkreeg, heb ik hem om ver­antwoord te zijn, maar laten komen. Het heeft echter niets geen bizonder resul­taat gehad. Dan was het: "Is de koorts weggebleven?" "Neen dokter, gisterenmid­dag heb ik hem weer gehad!" - "Nu, dan zullen we maar wat meer Chinine nemen", en afgeloopen was het consult. Hij is natuurlijk Off. van Gez. en alleen het idee, dat hij vroeger "pil" is geweest, is voor mij al genoeg om niet veel met hem als dokter op te hebben.
Veel liever zet ik dan ook een boom met hem op over de Kalver­straat en de Nes en de grappen uit zijn studententijd en laat zijn medische capaciteiten voor wat ze zijn.
Zoo'n koorts pakt in Indië geweldig aan, zoodat ik nu erg slap ben, en zwak. Na de boot ga ik dan ook eens naar de bovenlan­den in de kou en hoop dan weer geheel op orde te komen.
Nu zijn alles wat ik hierboven schreef nog volstrekt geene redenen waarom ik mijne betrekking zou willen opgeven. Maar de redenen hiervan zijn, dat ik in de M.H.V. als handels­zaak het vertrouwen en in mijn werk het pleizier verloren heb.
Ik heb nu twee jaaren hier gewerkt, en heb al de verwach­tin­gen, die ik in de toekomst der M.H.V. had, zien verdwijnen. Het is hier geen terrein, waar een door & door solide handel kan bestaan, zoolang er weinig of geen concurrentie is, gaan de zaken goed, maar is die zoo scherp als tegenwoordig, dan kunnen nauwelijks de onkosten goed gemaakt worden. Over 1884 wordt dan ook geen dividend uitgekeerd. De zaken gaan er intusschen niet op vooruit, en nu ben ik bang voor een crisis, of tenminste een minder gunstige toestand. Vóór dien tijd wil ik liever weg, want F. is iemand, die erg mooi kan praten, en hij zal dan zichzelf er wel voor weten uittedraai­en. Dan krijgen de lui in Indië en de slechte tijden de schuld en het gedonder begint. Het is ontmoedigend de prijzen steeds te zien achteruit­gaan en geen spoor van verbetering in de toekomst te bespeuren.
De tweede reden is, dat de verstandhouding tusschen Holland en Indië bij de M.H.V. zoo slecht is, dat het onmoge­lijk is met pleizier te werken. Ik ben hier steeds buitenge­bleven, totdat ze nu opeens tegen mij ook beginnen en ik evenals vE, nu met elke boot allerlei gemeene hatelijkheden moet slikken. Vloeide alles nu nog uit de pen van Feenstra, dan zou ik er het zwijgen toedoen, maar het geniepigste en kwaadaardigste is die roodha­rige Seydenzaal, zoodat ik er de bijl wel zoo bij zou willen neergooien. Ik kan geen andere reden vinden, dan dat ik in mijn correspondentie wat te vrij geweest ben, maar waarachtig! ik heb nooit hatelijkheden of onaange­naamhe­den bedoeld. F. heeft altijd gezegd: schrijf zooveel mogelijk en zoo uitvoerig mogelijk. Natuurlijk ga ik nu niet over koetjes en kalfjes kletsen, en ook niet zeggen, wat hebt U dat netjes behandeld, of goed verzonnen etc. maar heb ik voorname­lijk attent gemaakt op dingen, die in mijn oog verkeerd waren, op uitzendingen, die niet courant of zaken die niet gewenscht waren. Natuurlijk kwam het dan wel eens voor dat ik zei: dit moet U anders doen of zoo, want wij in Indië weten toch beter, wat hier omgaat dan zijlui. Soms heb ik ook wel eens een mop getapt, alleen om die brieven niet zoo droog te maken. B.v. eens stuurden ze kolossale kwantitei­ten schop­pen, die hier onverkoopbaar zijn en toen zei ik uit de grap "Jammer dat de landengte van Panama zoo ver weg is, anders konden ze bij de doorgraving gebruikt worden, want hier zijn ze onbruik­baar". Hierover is F. vreeselijk woedend geworden, hoewel ik er niets kwaads mee bedoeld had. Er heerscht een treurig misver­stand al sinds jaren tusschen agentschap en directie, dat verlammend werkt.
De reden van de piquanterie der boekwurmen is, dat hun hooge toon hier niet zoetsappig opgevat wordt. Wat hagel! wij ver­dienen hier de duiten, offeren alle levensgenot daarvoor op en dan zal zoo'n puisterige snellebrand standjes uitdeelen, alsof je nog in de laatste klasse zat.
Jammer is het, dat ik mij daarop eens heb laten ontvallen "Het is niet prettig om nog als een schooljongen behandeld te worden"; nu zijn die kerels die van niets verstand hebben als hun cijfers en volstrekt niet tot de productieve employés hooren, nijdig en zoeken ze mij op alle manieren, evenals ze vE vroeger deden, zoodat ik door dat geplaag halfdol wordt.
Het is mij even gegaan als vE, alleen met dat onderscheid dat hij van het begin af standjes gehad heeft, en ik tot twee jaar den vrede bewaard heb. Of liever ik heb hem altijd bewaard, want ik bezweer, dat ik nooit iemand onaangenaam heb willen zijn.
Maar de geheime reden ligt, geloof ik, ergens anders! F. had gewild, meen ik, dat ik hier als dwarskijker zou fungee­ren, dat ik buiten vE om zou schrijven en rapporteeren, dat ik spion zou spelen. Maar toen ik vE had leeren kennen en gezien, dat dit een eerlijk man was, die het welzijn der zaken beoog­de, heb ik ook als eerlijk man gehandeld en gezegd "er gaat niets naar Amsterdam weg of U kunt het lezen".
Dit is mijne opvatting van fairheid. Om met mijn chef erg lief te zijn, veel bij hem aan huis te komen en vriendschap te ondervinden, en hem achter zijn rug te bekladden, komt niet met mijn opvatting van eerlijkheid overeen, en als de heer F. er anders over denkt moet hij maar iemand zoeken, die het wel met hem eens is.
Wanneer er ernstige gegronde aanmerkingen op vE's beheer, ijver of eerlijkheid te maken waren, zou ik niet geschroomd hebben, die te openba­ren, maar zou dit toch nooit achter zijn rug gedaan hebben.
Naar de inspraak van mijn hart ligt daar hunnen grief tegen mij (als die tenminste bestaat) dat ik voortdurend zoo goed met vE overweg kan, in plaats dat ik met hunne hatelijk­heden en grieven tegen hem meega, die in God weet wat voor laster­lijke praatjes hun oorsprong vinden.
Levendig komt mij nu voor den geest de verwondering van zoove­le lui bij mijn vertrek dat ik mijn betrekking bij Gerard opgaf om bij iemand als Feenstra te gaan dienen. Ik ben wel degelijk ge­waarschuwd. Maar daarom beter ten halve gekeerd etc.. Het is mij onmogelijk hier te blijven, want voor de lui, voor wie ik werk, kan ik geen achting gevoelen, want ik heb niet de morele overtuiging dat het faire loyale lui zijn.
Aan Gerard heb ik geschreven, dat ik tevreden ben met een voorlopig traktement, zoodat ik geheel zelf in mijn onderhoud kan voorzien, en ik voor het inwonen bij U (ik heb nu een paar jaar niet alleen op kamers gewoond, maar ook zelf een huis­houden gehad, maar dit nooit weer) een billijke vergoeding kan betalen.
Dat eene associatie naderhand op den achtergrond staat, zou ik altijd erg hopen. Maar de hoofdzaak is, men leeft om te wer­ken, en als dit met tegenzin gebeurt, leeft men niet. Ik kan er niet aan denken, hoe heerlijk de werkkring bij Gerard is, hoe de geest daar steeds ingespannen is met opwekkende zaken, terwijl men hier uren staat te schacheren om een pispot of een blik Deventer koek te verkoopen, en men tot loon van al het wer­ken, gemeeniteiten moet aanhooren, die iemand driftig tot onder zijn nagels maakt.
Lieve Moeder, ziet hier de zaak uitvoerig uit elkander gezet. Ik verwacht dat U dit zult billijken, want ik heb het niet in een ogenblik van woede op papier gezet, maar hierover vanaf 16 September dus 6 weken nagedacht. Ik heb al aan F. allerlei willen schrijven, maar het verstandig­ste vind ik, dat het van Gerard uitgaat, zooals ik uitvoerig aan G. uit elkan­der gezet heb.
In ieder geval, al zoudt U mij nog zoo aanraden om nog wat hier te blijven, ik ga toch weg, al is dit per zeilschip.
VanEmbden is erg gelukkig, want zijne vrouw is zeer voorspoe­dig van een flinken zoon bevallen. Dit brengt eens wat vreug­de op zijn dor levens­pad. Nu is hij echter weer des te meer helaas aan dat heerlijke Menado gebonden!
Met de volgende mail krijgt U een photographie van mijn huis; dan kunt U U voorstellen hoe heerlijk (!) ik hier zit.
Met mijn hartelijke groeten aan alle huisgenooten
Uw liefh.

Dirk
************************

Menado, 12 November 1885

Lieve Moeder,

Onder couvert dd 8 Sept. ontving ik de welkome brieven van U, Gerard, Hanna & Jettie. De verjaarswenschen komen volstrekt niet te laat, want op den dag zelf kunnen zij er nu eenmaal toch niet zijn. Trouwens deze verjaardag is voor mij zoo goed als ongemerkt voorbijgegaan, want toen vE mij 's morgens feliciteerde, wist ik door mijn ongesteldheid niet eens dat ik jarig was. Ik ben nu weer geheel lekker, en zoowel Harmsen, die ook hersteld is, als ik wedijveren in kolossalen eetlust. De avondtafel wordt dan ook alle eer aangedaan en haal ik nu ook eens uit. Verbeeldt U welk een luxe; elken avond groen­te!!! En welk zulke fijne, om de beurt roode kool, andijvie en zuurkool! Daar zou nu wellicht een Hollandsche gastronoom den neus voor ophalen, maar hier geldt het als een bizondere luxe.
Met deze mail heb ik ook verzonden het portret van mijn huis. Wat zegt U wel van dit lieve drietal, van Embden (in het wit), Harmsen en ik! Nu moet ik beginnen met te zeggen, dat ik natuurlijk op dit plekje nooit zit, maar alleen in den voorga­lerij. Een enkel maal, als het heerlijke maneschijn is, zitten wij buiten.
De onmisbare bitterflesch ontbreekt niet, en heb ik dan ook een "knaapje" met de tampat minoeman er bij. De bloempot in het midden is van zijn kopstuk beroofd, omdat anders onze lief­lijke gezichtjes bedekt zouden zijn. U moet niet kijken naar mijn wanhopige magerheid; ik ben in Indië 5 ko en door mijn ongesteldheid weder 5 ko afgenomen, zoodat er nu zoowat niets van mij overblijft à la Sarah Bernard. Wat zegt U wel van mijn bloemenfokkerij; maakt die geen goed effekt? Die mooie stan­daard heb ik van Soerabaya laten komen.
De binnengalerij is te donker, om goed uit te komen; dit is de pronkkamer, die eigenlijk nooit gebruikt wordt. U ziet de kroonlamp in het midden en twee hanglampen aan weerskanten; verder ziet U de gravures aan den wand. De lichte plek in het midden is de opening, die de portière laat, en waardoor U door den gang komt, waarin U
1e deur rechts mijn slaapkamer
2e deur rechts de goedang of provisiekamer
1e deur links de kamer van H.
2e deur links de logeerkamer
vindt.
Daarna de achtergalerij die de breedte van het huis heeft, en tot eetkamer wordt gebruikt. Hier staat mijn boekenkast, provi­sie dito, buffet, stoelen etc. Dan hebt U een klein galerij­tje waar huishoudelijke bezigheden worden verricht, totdat U de trap afgaande bij het bijgebouw voor de jongens komt, de put staat, porcelein en glaswerk gewasschen wordt; verder loopt het in het erf van de M.H.V..
In de voorgalerij hangt eene lamp boven de ronde tafel, waarom heen 4 schommelstoelen zijn. Tegen de balustrade twee echte luierstoelen, waarin we tegen het vallen van den avond thee drinken & klimaatschieten en onze slaapbroek en kabaai nat transpireeren al stilzittende (Ik wil het niet te mooi ma­ken). Het hek uitgaande komt U op den weg en doorloopende op een laantje naar strand, zoodat ik vanuit mijn voorgalerij het gezicht op de zee heb.
Nu begrijpt U ook, dat de wind vrij door het geheele huis speelt, zoo dat het er bij de tegenwoordige ondragelijke hitte nog eenigszins uit te houden is. Verbeeldt U, in geen 4 maan­den een flinken regenbui; alles is verdroogd tot de menschen toe. Water is er bijna niet meer in de put.
Zoo ziet U, dat ik van het eenige wat me aangenaam is in Indië voordelig partij getrokken heb: van een lekker huis.
De inhoud van Uw brief slaat heel aardig op mijn laat­sten; ja, wat zal men er van zeggen? financieel is mijn posi­tie hier niet kwaad; maar voilà tout. Veel in te brengen heb ik aan den éénen kant, veel belangrijke zaken moeten ook door mij ontworpen en uitgevoerd worden, en aan den anderen kant gedon­derd te worden door een roodharigen pennelikker over een rekenfout, die den beste kan overkomen, als men het hoofd vol heeft met zaken van gewicht. Zelfstandigheid in den waren zin van het woord heb ik hier niet; dat kan ik eerst hebben in de zaak waarin mijn vader & grootva­der grijs geworden zijn. Dan werkt men met een doel; voor eigen familie, voor eigen bloed.
Recht veel genoegen doet het mij, dat Uwe uitstapjes van den zomer U wat opgefrischt hebben. Laat U dat maar elken zomer zoo doorgaan.
Schrijft U toch in 's hemelsnaam eens in bizonderheden over de tantes; van hun groote verandering hoorde ik nog niets dan het feit zelf. Ook over den ouden heer vernam ik weinig. Eet die aan tafel mee? En wat doet hij overdag? Krijgt hij veel visi­te? etc. etc. ; Ik stel belang in elke kleinigheid. Ook waren er hevige Socialistische woelingen en onlusten; hebt U daar­van geen last gehad.
De M.H.V. keert over '85 geen dividend uit; waar blijven nu onze beloofde extra bijverdiensten?
De post sluit, dus tot hiertoe & niet verder. Weest allen hartelijk gegroet door Uwen steeds met U medele­venden

Dirk.
*****************

Menado, 3 December 1985

Lieve Moeder,

Ik had met deze boot het genoegen Uwen lieve brief van 9 October te ontvangen waarvoor mijn hartelijken dank, benevens die van Lida, Hanna & Jettie. Voor ik er echter toe overga die te beantwoorden, wil ik mij haasten den ongunstigen indruk weg te nemen, dien wellicht mijn brief van 25 October gemaakt heeft.
Ik was toen pas van mijne ziekte hersteld, en erg mismoe­dig door dien ongepasten toon van Seydenzaal. Daarom schreef ik, dat ik van hier weg wilde; doel dezes is nu, om mijn brief van 25 October in te trekken. Sinds dien tijd hebben de toe­standen zich hier beduidend veranderd. Een van de gevaarlijk­ste con­currenten Bauermann te Macassar en Gorontalo is gefail­leerd en dit heeft zeeker grooten invloed op de zaken der M.H.V.. In ieder geval is dit wellicht ook voor mij een gun­sti­ge wending; misschien heb ik nu kans om onder gunstige omstan­dig­heden als agent te Gorontalo op te treden, iets waartoe ik onder de omstandigheden van thans zeer zeker gene­gen zou zijn. Gebeurt dit niet, dan zijn toch de zaken hier wel zoo veranderd, dat ik de toekomst met meer vertrouwen tegemoet zie. In ieder geval zou het stom wezen om weg te loopen, nu hier de zaken zich wellicht verbeteren, terwijl het er in Europa thans allesbehalve rooskleu­rig uitziet. Mijn gezondheid laat thans ook niets meer te wenschen over.
Maar er is meer. Wellicht dat ik geluk heb, en afgeschei­den van de beoogde overplaatsing naar Gorontalo wellicht betrokken word in een andere combinatie waarover ik nu nog het stilzwij­gen moet bewaren. Hierdoor zou ik (en wel zonder voorbijgang van de M.H.V.) een mooie positie verkrijgen en mijn toekomst in eens verzekerd zijn. In ieder geval strekt het mij tot voldoe­ning, dat invloedrijke lui op Java ook het oog op mij hebben laten vallen, dat mij in ieder geval in bedoelde combinatie een mooie plaats is toebedacht en dat er gezegd is "De Vries hebben wij er bij noodig".
Ik zal mij echter maar geene illusie maken, voor er werkelijk iets tot stand gekomen is. Dergelijke zaken hebben zoo veel tijd nodig eer ze tot stand komen, er moeten zooveel belangen gecombineerd worden & zooveel lui overgehaald worden, dat ik mij maar te vroeg geene illusies zal maken. Maar al komt er niets van, ik weet nu, dat ik eenige protectie heb; dat ik geen slechten naam in Indië heb, en dat mijn werken hier -trots ploerterij­en van Seydenzaal c.s.- niet afgekeurd wordt.
Onder deze omstandigheden begrijpt U, dat ik er thans niet aan denk, om van hier weg te gaan. Wanneer het in Europa nu een tijd vol zonneschijn was, dan zou ik er nog over den­ken, maar nu het daargindsch er donker uitziet, en hier een zonne­schijntje begint te komen, wil ik het liever nog wat aanzien. In vertrouwen gezegd, wanneer bedoelde combinatie doorgaat (waarvan men thans in Holland nog niets weet, en ook niet weten mag) heb ik zelfs kans om eene mooie positie in Amster­dam te krijgen! Laat U dus de zorgen wegdrijven, die wellicht mijn laatste schrijven veroorzaakt heeft, en laten wij hopen, dat de toekomst zich naar mijn hoop richten zal.
Mijn afrekening is mij niet meegevallen; ik kan echter thans nog geen geld missen, doch zal trachten U telkens wat op afkorting te doen zenden.
Door het samenwonen met Harmsen geef ik thans veel minder uit, en hoop ik, dat ik spoedig uit mijne beeren zal raken. Ik heb sinds October ¦ 300,- pmaand.
Nu, lieve Moeder, wij hebben tegenwoordig zoo veel drukte aan ons hoofd, dat ik niet uitvoerig kan schrijven. Het be­lang­rijkste heb ik U dan ook al reeds medegedeeld. Maar in Uwe brieven moet U niet altijd zeggen "dit of dat zullen de ande­ren wel schrijven", die het dan juist toevallig niet doen. Erg interesseert ik mij voor het volgende:
1. Wat doen de tantes R tegenwoordig?
2. Wat komt er van Jacob terecht?
3. Waarvan leeft Dirk R.
4. Hoe gaat het Anton en Eduard.
Dit zijn allen zaken die mij interesseeren en ik hoop dat U mij daarvan wat meldt.
Nu, lieve Moeder, sluit ik en blijf met een hartelijken zoen
Uw liefh.

Dk.
**************

Menado, 26 December 1885.

Lieve Moeder,

Ik schreef U het laatst met de vorige mail, en wel vluch­tig, omdat ik toen veel te doen had. De hoofdzaak van hetgeen ik toen schreef, was, dat ik mijn besluit om Menado te verla­ten voorlopig introk, omdat de toestanden hier veranderd waren. Tot dusverre kan ik nog niets bizonders berichten, daar ik nog afwachten moet de dingen die komen zullen. Over het algemeen heb ik nogal goede hoop op de toekomst. Er is met deze boot niets nieuws bekend geworden, noch van Gorontalo noch van andere zijde, doch ik wil gaarne nog hier blijven, om den kat eens uit den boom te kijken. Eén ding is voor mij een grooten gerustheid, en wel, dat ik door de lui over het alge­meen niet onbruikbaar gevonden word. Ook Feenstra laat dit duidelijk merken, hoewel die roodharigen Seydenzaal al zijn best doet, de geëmploy­eerden te Menado te donderen. Enfin, dat is waar­schijnlijk grootendeels jaloezie, en het bewustzijn van eigen zwakheid, die het roeren van de trom behoeft om uit te blin­ken.
In hoeverre de illusies die ik mij af en toe wel eens maak verwezen­lijkt zullen worden, weet ik niet, maar geheel onmo­gelijk is het toch niet, dat ik in Amsterdam nog eens een mooie positie krijg. Dit blijft mijn streven, en wanneer ik een goed bezoldigde betrekking heb, is dit toch eigenlijk veel pleizieriger dan, om zoo te zeggen, van den hand in den tand te leven.
Wanneer de geldmannen eens voor onze vennootschap sympa­thie krijgen en deze plotseling een grootere vlucht krijgt, zal er nog wel wat verande­ren. Mijn verblijf in Indië heeft mij in ieder geval nooit windeie­ren gelegd.
Het leven gaat hier anders even stilletjes voor mij. Ik kan mij verheugen over het algemeen in de sympathie van de lui en behoudens eenige ploerten uitgezonderd, ben ik met alle lui wel. Het samenwonen met Harmsen bevalt mij uitstekend. Het is een groote gezelligheid thuis koomende, aan het eten aanspraak te hebben. U weet niet hoe beroerd 't is, om als men warm en moede van het werk komt, niemand te vinden om eens een praatje te maken. Financieel is het ook niet te versmaden ¦ 100,- meer of minder in de maand maakt een groot onderscheid. Boven­dien dragen we nu de kosten van de dranken samen, terwijl dit vroeger voor mij alleen was. Als 's avonds de vrienden eens een brandy-soda komen opsteken, is nu maar de helft voor mij.

Een ding, dat mij dag en nacht drukt, is, dat ik mijn huis te royaal gemeubeld heb, en tengevolge daarvan nog in de beer zit. Ik heb nu wel eene vendutie-waarde van meer dan ¦ 2000,- in huis, maar daardoor gebrek aan contanten. Ik had er ook niet op gerekend dat ik bij U nog zoo zwaar in de beer zat, daar ik dacht dat dit door Gerard betaald was geworden. Zoo spoedig als het eenigszins mogelijk is, zal ik U elke maand door Feenstra ¦ 50,- of meer laten uitbetalen, doch U moet nog een paar maanden geduld hebben. Dit kan dan geregeld zoo doorgaan.
Jammer dat ik niet eerder geweten heb, dat dit in de honderden liep, dan had ik dit eerst afgedaan. Ik heb gerede­neerd: het eenige genot dat men in Indië heeft is een vriende­lijk, vrool­ijk huis, en daarom heb ik dit geheel naar mijn eigen smaak ingericht, met veel bloemen, lampen, schilde­rij­tjes, klei­nigheden etc. zoodat ik in mijn vrijen tijd nooit behoefte heb om het huis uit te loopen, maar daarentegen mij het lekker­ste thuis voel. Enfin, ik ga met reuzenschreden vooruit. Ik heb nu ¦ 300,- van mijn salaris, ¦ 90,- van Harm­sen, ¦ 10,- van de Sociëteit, ¦ 5,- van de schutte­rij, alles per maand, terwijl ik dit jaar ook veel meer in de belasting­com­missie zal komen, wat mij ook weer een aardige declaratie geeft.
Ik heb daarentegen het drinken van wijn aan tafel afge­schaft, het passargeld van mijn kok verminderd, het maken van een quadrille-partijtje tot beter dagen uitgesteld; ik vraag geen logées meer etc.etc. Het eenige is nog, wij eten veel vleesch en Europeesche groenten met aardappelen, maar een goede tafel werkt altijd op het humeur.
Enfin, ik heb genoeg spijt van mijne lichtzinnigheid van in 't begin, maar ik heb gegronde hoop, dat in '86 de laatste sporen hiervan verdwenen zullen zijn.
Maar nu zal ik U wat aardigs vertellen., waar U wel pret over zult hebben.
Verbeeldt U, ik heb een trouwreceptie bij mij thuis gehouden!
Zooals U weet was Burlage geëngageerd met de dochter van vEssen, mijn overbuurman. Daar hij in zijn notentuin woont op 3 paal afstand van hier, moest hij gedurende zijn engagement de nacht hier doorbrengen, en heb ik hem toen aangeboden zoolang bij mij te logeeren. Bij vEmbden bij wien hij anders altijd is, kon hij door de bevalling van Mevrouw niet terecht, zoodat ik zoodoende vEmb­den ook een dienst bewees. Overdag at hij altijd bij vEssen, en kwam dan om 11 uur thuis, wanneer ik allang gewoonlijk in bed lig (ik ben altijd om 6 uur op tegen­woordig).
Zoo sprekende, vertelde hij, dat hij in groote soesah zat, met het houden van de receptie, daar vEssen zoo klein behuisd is. Inderdaad is dat binnengalerijtje daarvoor te klein. Bij vEmbden was de bevalling pas gebeurd, zoodat hij niet wist, waarheen te gaan. Toen schoot mij opeens door mijn hoofd: "dat is een kostelijke mop, waar je naderhand nog eens pleizier over kunt hebben, als je de receptie bij jou houdt". Ik presen­teer­de dit hem toen, en het werd met beide handen aangenomen.
Nu, ik ben nogal netjes op mijn goed, zoodat het mij niets geen moeite kostte om den boel er wat goed uit te laten zien. Ik liet mijn gordijnen waschen, en conditionneerde, dat die door de meisjes vanEssen (er blijven nog eenige huwbare doch­ters over) opgehangen zouden worden. Verder sjouwde ik wat van mijn groote bloempotten naar boven, liet een medail­lonbank uit de Soos komen voor het bruidspaar en leende nog een paar dozijn stoelen. De lampen werden schoongemaakt, zoodat de boel er netjes uitzag.
Zoo brak de groote dag aan. Het was een Woensdag. Nu moet U niet denken, dat een huwelijk in Indië ook maar met een 1/100 gedeelte van de poëzie en de "jeu" gepaard gaat als in Europa; alles gaat even prozaïsch. 's Middags om 5 uur kwamen er twee rijtuigen voor, nadat de bruidegom eerst nog een dutje gepakt had. Toen ging 't met de getuigen naar het Residentie-kan­toor, waar de ambtenaar van den burgerlijken stand het huwe­lijk sloot.
Toen ging het naar de kerk, waar ook de goede kennissen waren. Ik had voor deze feestelijke gelegenheid eens mijn rok aange­trokken. Hier in de kerk verliest de zaak alle plechtig­heid. Een schor seraphine-orgel poogde met eenige gebroken toonen de "Hochzeitsmarsch" te spelen, waar echter niet veel van terecht kwam. Een klein publiek, een ongezellig lokaal, daar­bij tegen het vallen van den avond, zoodat het er al halfdon­ker werd, verbeter­de de zaak niet. Geen kwestie van een koor of iets dergelijks. In het ruim vóór de preekstoel twee stoe­len voor bruid & bruidegom, rechts twee stoelen voor de getui­gen, links de vader & moeder van de bruid, in het front de dominee. Dus juist alsof zij een lancier gingen beginnen. (De vergelijking is profaan, maar de werkelijkheid niet min­der).
Er werd een gezang opgegeven, maar bij gebrek aan een voorzan­ger durfde niemand in te zetten. Van tijd probeerde eens een der ouderlingen (een weggeloopen zendeling van de San­gir?) met een vreeselijk fausset te beginnen, maar hield plotseling op, toen hij merkte dat hij de eenige was.
Daarop begon een uit de heerenbanken, maar veel te hoog, zoodat zijn stem ineens oversloeg. Hierop heerschte een stilte des grafs. Het verkouden seraphine rochelde nog een poosje door, hield met een schellen toon stil, en ... het gezang was afgeloopen.
De dominee maakte het ook maar kort, en na de zegen hooren uitgespro­ken te hebben, liep ik op een drafje naar mijn rij­tuig, oftewel slagerskar­retje, om het eerste thuis te zijn.
Ik liet nog een laatste blik over alles gaan, de lampen brand­den helder, zoodat ik tevreden rondkeek.
Spoedig kwam toen het Bruidspaar en ook het publiek opdagen. Hier duurt een receptie 's avonds van 6 tot 8. De dames drin­ken port of likeur en eten koekjes en zitten in de binnen­galerij; de heeren drinken bitter en rooken sigaren en staan op een hoopje in de voorgalerij. Het is een wonderlijk mengel­moes van menschen. U vindt er deftige Europeesche dames onder naast een onmogelijke nonna, die bijna geen Hollandsch kent.
Allen hadden natuurlijk de aardigheid te vragen "wanneer het nu mijn beurt was", waarop ik dan geheimzinnig lachte, mijn oogen naar den grond sloeg, ofwel een moeder van huwbare dochters terzijde aankeek.
Het groote familieportret aan de wand trok attentie, evenals het kabinet portret van U, dat op dat standaardje van Lida op een der consoles staat. Ook over het portret van Hanna en Jettie heb ik veel complimentjes gehoord.
Tot mijn genoegen is geen der dames van Menado, zoowel jonge als getrouwde, weggebleven. Zooals U weet verbiedt de etikette dat dames bij jongelui aan huis komen, omdat de meesten er een huishoudster op na houden. Maar omdat in dit opzicht mijn reputatie gelukkig onbevlekt is, vindt niemand iets hierin.
VEssen had natuurlijk voor de dranken, gebakken etc. gezorgd, zoodat ik geen cent onkosten gehad heb. De aanrecht­tafel stond in de achtergale­rij, die men de huiskamer zou kunnen noemen, en hier was een keur van jonge meisjes bezig alles klaar te maken. Zooals ik geprofeteerd had, kwamen alle jonge meisjes uit nieuwsgierigheid daarheen, en konden zich niet bedwingen eens in mijn provisiekast te kijken, alles door te snuffelen etc. wat natuurlijk groote pret gaf. Kort en goed het was een vroolijke avond, want ik liet de lui vòòr al spoedig in de steek en maakte onder ons jongelui wat pleizier achter.
Om 8 uur, bij het vallen van het schot stond de gemeente op. De jongelui gingen zich verkleeden en om 9 uur gingen wij bij vEssen eten. Dit was geheel en famille. VEmbden, von Strach­witz en ik waren de enige invités. Deze von Strachwitz is een Poolsche graaf, die als koloniaal wegens "Ehrensachen" naar de Oost is gegaan. Anders een nette vent, en die nu administra­teur op een koffieland is. Van Essen is als zende­ling-werkman hier gekomen, heeft als tokohouder wat fortuin gemaakt en is nu een man in bonus. In wat een vreemd gezel­schap komt men in de Oost toch samen.
Burlage is tegelijk met vEmbden bij Oom Hein in Ooster­beek op school geweest, en kent daardoor de geheele familie. Hij is zelfs smoorlijk verliefd op nicht Justien geweest; hiermede heb ik hem duchtig geplaagd. U kunt hieruit nagaan dat het nu niet juist een jong mensch meer is.
De boot is op de ree, dus ik moet sluiten. U kunt uit het bovenver­haalde nagaan, in wat voor grappig gezelschap men soms hier tesamen komt. Wacht maar, als ik eens terugkom, dan zal ik U wel wat opdisschen.
Met hartelijke groeten aan allen
Uw zoon

Dk.
******************